“Handen open, langzaam omhoog en twee stappen achteruit.”
De spuit viel op de grond.
“Twee stappen zei ik! En nu op je knieën.”
“Jullie hebben godverdomme de verkeerde,” hoorde hij zijn vader zeggen. “Je moet dat joch hebben, niet mij!”
“Op je knieën! Nu meteen!”
“Ik zeg je toch dat ik het niet ben. Ze hebben mij gekidnapt. Hem hier moet je hebben!”
Hij had zijn vader nog nooit op zulke toon horen schreeuwen. Het was niet meer alleen razernij, er klonk nu ook wanhoop in zijn stem.
Heel voorzichtig opende hij zijn ogen. Zwarte vlekken dansten voor het beeldscherm, waar het script in gang was gezet. Hij knipperde en draaide langzaam zijn hoofd naar rechts.
Zijn vader zat anderhalve meter bij hem vandaan op zijn knieën. De woede spoot uit zijn ogen. Achter hem stonden twee agenten. De linker hield zijn vader onder schot, terwijl de rechter een paralizer pakte en deze in zijn nek drukte. Een zacht klikje deed zijn vader even opveren. De man beet op zijn tanden om vervolgens zijn schouders op een opmerkelijke manier te laten zakken, als een trekpop waarvan de touwtjes werden doorgeknipt. Bij de deur stonden nog eens twee agenten die zowel de kamer als de gang in de gaten hielden.
“Ik heb godverdomme niks gedaan,” riep Wanders. Zijn stem was nu al minder krachtig. Het niet meer kunnen bewegen van zijn armen, die als slappe veters langs zijn lichaam hingen, boezemde hem angst in.
De politieagent duwde de paralizer onder zijn neus.
“Nu zwijg je, anders pak ik je spraakvermogen ook nog weg voor een paar uur.”
Matt besefte ineens dat alles nu afhankelijk was van het script dat hij gestart had. Hij draaide zich om naar het scherm en tikte het venster van Net10 open.
“Blijf van die computer af, jong!”
Matt schrok van de ruwe, verbale uithaal in zijn richting. De man die nog steeds een pistool op de rug van zijn vader richtte keek hem venijnig aan.
“Kom, opstaan en twee stappen achteruit.”
Op het beeldscherm zag Matt dat Peterson, Dabscheck en Stohlman inmiddels terug op het podium waren verschenen. Claudia Verwer stond bij laatstgenoemde en probeerde hem overduidelijk met zachte dwang tegen te houden. In onverstaanbare bewoordingen, maar met duidelijke lichaamstaal praatte ze op hem in en verzocht hem om achter de coulissen te blijven, maar haar pogingen waren zinloos. Stohlman negeerde haar volledig en was vastberaden om zijn twee collega’s naar de spreekstoel te volgen.
“Kijk dan!” riep Matt en wees naar het beeldscherm. “Kijk wat er gebeurt. Dit is het bewijs dat hij schuldig is.”
“Bullshit,” riep Wanders. “Een videomontage. Dat zijn oude beelden die hij bewerkt heeft. Laat jullie niet opnaaien.”
Matt keek de agent met het pistool strak aan en vermande zich, ondanks de stekende pijn in zijn hals.
“Ik blijf overal van af en ik zal precies doen wat jullie zeggen. Het enige dat ik vraag is dat jullie even naar deze uitzending kijken. Ik zweer dat het geen montage is.”
“Hij liegt dat hij barst,” zei Wanders.
“Allebei je kop dicht,” zei een van de agenten bij de deur. Hij deed een stap naar voren en pakte zijn telefoon uit zijn borstzakje.
“Welke zender is dat?”
“Net10,” zei Matt.
De man tikte enkele malen op het schermpje van zijn telefoon. Er klonk ineens een echo in het geluid van de uitzending, waar het rumoer van het parlement werd onderbroken door een commentaarstem. De agent hield zijn telefoon omhoog en toonde het schermpje, waarop de live uitzending van Net10 te zien was, aan zijn collega’s. Peter Wanders zuchtte en sloot zijn ogen.
Op het schermpje was te zien hoe de drie ministers zich verzamelden rond de spreekstoel. De telefoon was niet het meest ideale middel om televisie te kijken maar goed genoeg om de aanwezigen te overtuigen.
Terwijl ze de telefoon in haar hand hield verzocht ze de journalisten om nog even te wachten met omschakelen. Christa voelde haar zenuwen wegglijden en hoewel de wedstrijd nog lang niet gewonnen was, had ze het gevoel dat het eerste doelpunt nu gemaakt ging worden.
De mannen van Net10 en NedNews zaten in hun busjes en overlegden beide met de regiekamer, terwijl hun twee collega’s, gewapend met camera, de gebeurtenissen op het schermpje van haar telefoon in de gaten hielden.
“Ruben, is dit live?” vroeg een van hen. De technicus in het busje keek op zijn eigen monitor. “Kijk zelf maar.”
“Het lijkt er op,” sprak een ietwat vertwijfelde commentaarstem, “dat de Raad zijn bedenkingen heeft. Het parlement neemt zichtbaar geen genoegen met het geboden besluit. We wachten af wat er verder besproken gaat worden. Dabscheck gaat het woord nemen.”
Het leek er inderdaad op dat Sven Dabscheck zich tot de microfoon en daarmee tot het gehele parlement en alle toeschouwers wilde richten. Met bevende handen stond hij achter de spreekstoel.
“Ik voorspel jullie dat het besluit nu zal worden teruggedraaid,” zei Christa. “Er komt geen verhoging van het oliegebruik. Sterker nog...”
“Kijk nou,” fluisterde Rachida. Ze tuurde naar het kleine schermpje van Christa’s telefoon en wilde wat dichterbij komen, waarna ze zich bedacht en snel naar het openstaande busje liep. De rest volgde haar naar de grote monitor, waarop de uitzending beter te zien was.
Dabscheck probeerde zich trillend en bevend staande te houden aan de spreekstoel. Zijn neus was gaan bloeden en enkele rode vlekken hadden zich reeds op zijn lichtgrijze jasje gevormd. Het rumoer in de zaal ebde weg en maakte plaats voor de kille stilte van absolute verbijstering.
Zijn mond ging open, alsof hij iets wilde zeggen, maar geluid kwam er niet uit. In plaats daarvan mengde het bloed, dat blijkbaar niet alleen zijn neus maar ook zijn mond vulde, zich met zijn speeksel en kleurde zijn tanden rood. De angst was uit zijn ogen af te lezen. Plotseling klonk er een doffe bons en opnieuw steeg de consternatie op uit de zaal. De camera van NedNews, die een dramatische close-up van de sprakeloze minister had gemaakt, zoomde uit en toonde Manfred Stohlman, die vlak naast zijn collega op de grond was gevallen. Hij lag roerloos op zijn rug en twee hulpverleners beklommen snel het podium, een portable defibrilator in de aanslag. Stohlman was echter verre van dood, zo bleek toen hij ineens zijn handen naar de hemel richtte en een hartverscheurende schreeuw ten gehore bracht. Vervolgens balde hij zijn vuisten en drukte zijn knokkels tegen zijn ogen, terwijl hij in huilen uitbarstte. Hij trok zijn knieën op en rolde zich op zijn zij, als een kind dat zojuist te horen had gekregen dat het niet met zijn vriendjes naar de speeltuin mocht, maar naar de tandarts moest.
Een van de hulpverleners knielde bij hem neer en trok een van zijn armen weg, terwijl de andere zich om Dabscheck ontfermde. De camera hield beiden in beeld.
Twee meter naar achter stond Mel Peterson emotieloos voor zich uit te staren. Claudia Verwer kwam naar hem toe en ondernam een nieuwe poging om haar collega van het podium te praten.
Matt voelde zijn hart in zijn keel kloppen. Het ging helemaal mis. Niet alleen deden de ministers niet de uitspraak die ze hadden moeten doen; als dit nog verder uit de hand liep, dan was hij straks ook nog verantwoordelijk voor zware verwondingen, blijvend psychisch letsel of misschien zelfs wel hun dood.
Ook Christa voelde het bloed uit haar gezicht trekken, terwijl ze met ingehouden adem naar de monitor staarde.
Had hij een fout gemaakt in het script? Was de reparatie van de scanner mislukt?
Dabscheck werd, ondersteund door de hulpverlener, voorzichtig in de richting van twee beveiligingsmedewerkers aan de rand van het podium gestuurd. Daar werd de man, die een snel geïmproviseerd stuk verband tegen zijn gezicht kreeg gedrukt, discreet weggevoerd.
Verwer had wederom geen succes. Peterson negeerde haar, schudde even met zijn hoofd en liep vervolgens naar de spreekstoel. In de benedenhoek van het beeld was te zien hoe Stohlman de hulpverlener en een toegesnelde beveiliger opzij duwde. Hij stond op, gebaarde hen om afstand te houden en liep nu ook naar de spreekstoel, terwijl hij de tranen uit zijn ogen wreef. De commentator van NedNews zweeg. Net als ieder ander op dit moment wist hij niet wat hem overkwam, laat staan dat hij er de juiste woorden bij kon vinden. Alleen de camera was in staat om het bijzondere tafereel over te brengen aan het publiek.
Peterson knipperde heftig met zijn ogen, alsof hij plotseling uit een hypnose ontwaakte. Hij keek even beduusd naar de spreekstoel waar hij voor was gaan staan en vervolgens opzij, naar zijn collega.
“Oké?” vroeg hij, zonder acht te slaan op de microfoon.
Stohlman knikte. “Ich glaube schon,” zei hij met bebloede kin.
Peterson draaide zijn hoofd langzaam naar de zaal en bekeek zijn publiek, dat wederom verstomde en gespannen afwachtte wat er komen ging.
“Dames en heren,” sprak hij ineens buitengewoon zelfverzekerd. De camera zoomde snel in.
“Mijn excuses voor wat er zojuist gebeurd is. U, ik, wij allen, zijn het slachtoffer geworden van een zeer ernstige misdaad.”
Stohlman knikte.
Claudia Verwer kwam erbij en pakte zijn arm in een laatste, subtiele poging om hem zo discreet mogelijk bij de microfoon vandaan te halen, maar Peterson trok zich los en vervolgde:
“Mijn collega’s Manfred Stohlman, Sven Dabscheck en ikzelf zijn op slinkse wijze gedwongen om uitspraken te doen waar we geen van allen achter stonden. Een injectie die zogenaamd bedoeld was als inenting tegen tropische ziektes is op slinkse wijze gebruikt om zonder ons medeweten een biochip te implanteren die ons denken, ons doen en ons spreken heeft beïnvloed.”
Verwer sloop stapje voor stapje achteruit. Ze zag lijkbleek.
“Als politie of justitie op dit moment kijkt, dan eis ik arrestatie van de heer Peter Wanders, CEO van BioTec BV en medeverantwoordelijke voor wat ik beschouw als een aanslag op mijn leven en dat van mijn collega’s.”
“Opstaan, nu meteen,” snauwde de agent met de paralizer, terwijl hij Wanders bij zijn kraag pakte. “Je bent gearresteerd op verdenking van een terroristische aanslag op minister Peterson, Stohlman, Dabscheck en minister-president Verwer.”
“Vergeet die laatste maar,” zei Matt zachtjes. “Zij zit ook in het complot.”
De tweede agent richtte zijn pistool op hem. “Als jij niet zwijgt mag je ook mee. Kies maar.”
“Ik zwijg al, meneer.”
Terwijl zijn vader werd afgevoerd, draaide Matt zich terug naar het beeldscherm en tikte het venster open waarin het script draaide, zodat hij, waar nodig, de regie zelf in handen kon nemen. Hij wilde kost wat kost nog meer bloederige en hysterische taferelen voorkomen.
“In tegenstelling tot de eerdere uitspraken over een verminderde afhankelijkheid van wind- en solarenergie,” zei Peterson, “hebben wij feitelijk besloten om deze alternatieve energiebronnen op korte termijn geheel uit te faseren.”
Het rumoer in de volkomen overrompelde zaal zwol weer aan en Claudia Verwer verliet stilzwijgend het podium. Bij de deur duwde ze haar verbijsterde collega’s ruw aan de kant en verdween in de schaduw van de coulissen. Peterson vervolgde kalm zijn verhaal, bijgestaan door Stohlman.
“U hebt me goed gehoord. We zullen op korte termijn de wind- en solarparken sluiten.”
Hij stak zijn vinger nu in de lucht.
“Echter, gelijktijdig beloof ik u dat er tevens geen druppel olie meer geïmporteerd zal worden ten behoeve van energieopwekking. We stoppen bovendien met de winning van aardgas, steenkool en bruinkool in de Unie.
“Zijn jullie gek geworden?” klonk het vanuit de zaal. De opmerking werd bijgevallen door een onverstaanbaar geschreeuw van vragen en hoofdzakelijk verwensingen.
Peterson maande tot kalmte.
“Geeft u mij de kans om dit historische besluit nader toe te lichten, alvorens u massaal over ons heen valt. Ik begrijp dat deze vergadering tot nu toe op ridicule wijze verlopen is en ik zal u dan ook niet langer in spanning houden.”
Peterson richtte zich vervolgens tot de camera’s die achter in de zaal, ter hoogte van de tolkencabines waren opgesteld.
“Ik zou de zenders die met een satellietwagen aanwezig zijn, willen vragen om over te schakelen naar hun camerateams bij het huis van de heer Rein Dulsen. Voor diegenen die hier niet aanwezig zijn is er, als alles volgens plan is verlopen, een live feed beschikbaar op de nieuwsserver van NedNews. Ik wil NedNews dan ook verzoeken om dit signaal per direct aan iedereen beschikbaar te stellen.”
Christa voelde haar buik kriebelen.
“Camera standby,” siste Rachida naar haar collega, die nog steeds met halfopen mond naar de monitor stond te kijken. Hij schrok van haar stem en nam direct de camera in de aanslag.
Ze wees naar Christa. “Niet op mij, man. Op haar. En stem af op de frequentie van haar stem.”
“En die van Gerards,” zei Christa. “Steven, zeg iets. Ze moeten je stem hebben.”
Gerards keek verlegen naar de camera. “Hallo, ik ben Steven Gerards en ik ga nu naar beneden. Ik moet klaar zitten bij de PC als we live gaan.”
Hij voegde de daad bij het woord, nam Christa’s telefoon aan waarop de afdruk van de overboeking stond en liep naar binnen.
Ook de cameraman van Net10 draaide het objectief van zijn camera in focus. Zijn collega in het busje zat met de telefoon tegen zijn oor. “Opgelet, ze schakelen naar ons in vijf, vier, drie...”
De laatste twee tellen sprak hij niet meer hardop, maar gebaarde met zijn vingers, tot op de monitor het huis van Dulsen verscheen. Op de voorgrond stond Christa, zelfverzekerd en energiek, alsof ze de vermoeidheid volledig van zich af had geschud.
“Dank u wel, mijnheer Peterson en welkom aan iedereen die kijkt naar dit historische moment in de wereldgeschiedenis,” sprak ze in de vloeiende toon van een showhostess die al tien jaar elke avond haar programma presenteerde. Rachida keek glimlachend mee langs de arm van haar cameraman.
“We staan hier voor het huis van Rein Dulsen, een onbekende, maar daarom niet minder briljante uitvinder, wiens leven onlangs op brute wijze is beëindigd. De criminelen die dit op hun geweten hebben zijn Peter Wanders, CEO van BioTec BV, OPEC voorzitter Zayd al Wadih en niemand minder dan onze minister-president Claudia Verwer.”
Ze gebaarde naar de beide technici die vanuit hun satellietbusjes toekeken, opdat ze het signaal in beeld brachten van de PC in de kelder.
“Zoals u op deze afdruk ziet,” ging Christa verder, “is er door al Wadih een bedrag van 45 miljoen euro overgeboekt naar Peter Wanders van BioTec. Een transactie die, zoals het tijdstip aangeeft, direct plaatsvond nadat minister Peterson had toegezegd om in de komende jaren aanzienlijk meer olie af te nemen van de OPEC landen.”
Ze gebaarde opnieuw en het beeld, dat in alle Europese lidstaten alsook daarbuiten werd uitgezonden, sprong weer om naar het exterieur van Dulsens woning. Zelfverzekerd keek ze in de camera.
“U vraagt zich terecht af waarom de minister, bijgestaan door zijn collega’s, deze uitspraak in eerste instantie heeft gedaan. Welnu, als de ESS huiszoeking doet bij BioTec, dan zullen zij zien dat er in dit bedrijf een biochip is ontwikkeld, waarmee het gedrag van proefdieren op afstand te beïnvloeden is. Deze zelfde chip is, in samenspraak met Claudia Verwer geïmplanteerd bij de heren Dabscheck, Stohlman en Peterson. Waar en wanneer dit precies is gebeurd, daar kan ik alleen maar naar gissen. De heren zullen zich beslist een injectie herinneren, zoals bijvoorbeeld voor de onlangs gemaakte reis naar Bolivia. Feit is dat Wanders dit astronomische bedrag heeft gekregen om de ministers zodanig te hersenspoelen dat de energienota in het voordeel van de OPEC zou uitvallen. De ESS zal vast interesse hebben in de transactiegeschiedenis van Verwers privéaccount, waaruit zal blijken dat ze 85 miljoen euro heeft ontvangen van al Wadih en daarvan een voorschot van 15 miljoen heeft betaald aan Peter Wanders.
Intussen besloot dit drietal ook om een bruut einde te maken aan het leven van Bertrand Duchateau. Hij was niet alleen een liefhebbend echtgenoot en vader van twee kinderen, maar tot zijn in scene gezette zelfmoord was hij tevens de enige bankier die het aandurfde om een lening te verstrekken aan Rein Dulsen. Deze beide heren waren de enigen die in de weg stonden van een nieuwe periode van globale vervuiling, opdrijven van de olieprijs en schaamteloze zakkenvullerij door overbetaalde criminelen die letterlijk over lijken gaan.”
Ze dacht even na of ze niets vergeten was en besloot dat het tijd werd om ter zake te komen. Ze begon langzaam achteruit te lopen naar de openstaande voordeur.
“Er rest nu de vraag wat Rein Dulsen zo bijzonder maakt in dit verhaal,” zei ze tegen de twee camera’s die haar volgden.
“In de kelder van deze woning, vlakbij de Nederlands-Belgische grens, wist een geniale uitvinder een theorie in praktijk te brengen, die de wereld voorgoed zal veranderen.”
Ze ging de camera’s voor op de smalle trap die naar de kelder leidde. Beneden stond Gerards hen al op te wachten. Eenmaal onder aan de trap draaide Christa zich weer om naar haar twee volgelingen en legde haar hand op Gerards’ schouder.
“Steven Gerards heeft als werknemer van BioTec zijn leven gewaagd om ons te helpen de waarheid aan het licht te brengen over de heimelijk geïmplanteerde biochips. Als ervaren wetenschapper kan hij het beste toelichten wat we hier gevonden hebben.”
Gerards verstrakte. Hij keek haar bezorgd aan, maar ze klopte op zijn schouder en fluisterde in zijn oor: “Je kunt het.”
Hij keek voor zich en zag de beide lenzen die op hem gericht waren als twee donkere, wijd open gesperde muilen van hebberige roofdieren die klaarstonden om elk woord te verslinden wat hij hen zou voeren.
“Tja, waar te beginnen?” Hij krabde even achter zijn oor.
“Al sinds mensenheugenis probeert de wereld het legendarische concept van de zogeheten perpetuum mobile tot leven te brengen. Van watermolens die zichzelf aandreven met het opgepompte water tot uurwerken die op hun eigen slingerkracht doordraaiden, van elektromotoren tot ingewikkelde magnetische constructies; alle denkbare technieken zijn uit de kast gehaald in pogingen om een machine te maken die zonder toevoeging van extra energie kon blijven draaien, maar niemand is hier ooit in geslaagd. De machines werkten niet, de energie zwakte af, er werd energie van buitenaf aangevoerd of er was simpelweg sprake van bedrog. De perpetuum mobile was een mythe en zou dat ook altijd blijven. Tot vandaag.”
Christa was tussen de twee cameramannen gaan staan en gebaarde hem om door te lopen naar de geheime kelder, die een mysterieus lichtschijnsel produceerde. Ze was aangenaam verrast door zijn presentatiekwaliteiten.
Gerards ging voor en leidde hen naar Dulsens uitvinding.
“Ik vind het een eer om u de belangrijkste uitvinding sinds het wiel te mogen presenteren. Helaas heeft de maker zelf er geen naam voor mogen bedenken, maar voor nu kunnen we spreken over de energiebron van de toekomst.”
Hij spreidde zijn armen en wees hen op de mysterieuze, lichtgevende kubusconstructie. “Ik presenteer u ’s werelds eerste en enige perpetuum mobile.”
De twee lenzen draaiden iets naar rechts, om het apparaat aan de wereld te tonen en Gerards wachtte hun reactie af. Achter hen gebaarde Christa met een draaiende beweging van haar hand dat hij verder moest vertellen.
Gerards schraapte zijn keel en liep naar de tafel. De metalen schijf draaide stabiel en de bol in de kubus was nog altijd omgeven door de opmerkelijke rode gloed.
“Deze luchtdicht afgesloten kubus is speciaal gebouwd om extreme temperatuurverschillen te weerstaan. Dat is nodig omdat de temperatuur binnen in de kubus, wanneer het apparaat actief is, daalt tot nul graden Kelvin.”
Christa stak haar kin in de lucht en probeerde hem te porren met de meest vragende blik die ze kon geven.
“Dat is minus 273,15 graden Celcius,” voegde hij er haastig aan toe.
“Bij deze temperatuur, het absolute nulpunt, kan volgens onze huidige natuurkundige begrippen geen energie bestaan. Alle moleculaire bewegingen komen tot stilstand. Simpel gezegd, alles bevriest. Toch is het een gegeven feit dat helium bij amper 2 graden Kelvin vloeibaar blijft. Waar komt die energie vandaan? Ik zal het u nog sterker vertellen; zelfs bij 0 graden Kelvin zijn er nog steeds trillingen waarneembaar op moleculair niveau, zo is uit testen gebleken.
Waar komt deze energie in het vacuüm vandaan? Welnu, hij is afkomstig uit het nulpuntsveld.
“Nederlands,” fluisterde Christa.
“Wat?” vroeg Gerards.
Ze schudde haar hoofd en wilde hem zo stilletjes mogelijk duidelijk maken dat hij in begrijpelijke taal moest spreken, maar een van de reporters doorbrak de stilte die hem in zijn rol als cameraman sierde.
“U probeert te zeggen dat dat ding nulpuntsenergie opwekt? Dat is toch een fabel waar duizenden mensen zich de vingers al aan hebben gebrand. Nulpuntsenergie is een gedachtenspinsel van mensen die zich bezighouden met ufo’s, samenzweringen, telepathie en dat soort onzin.”
Gerards hief zijn vinger op. “Aha, samenzwering. Aan ufo’s en gedachtegolven doen we hier niet, maar Christa hier heeft zojuist al laten zien dat er wel sprake is van een samenzwering. Mijne heren, tot vanochtend was ik net zo sceptisch als u en twijfelde ik er niet aan dat nulpuntsenergie uitsluitend op papier bestond, maar Rein Dulsen heeft het tegendeel bewezen.
Onze materiële wereld is gevuld met fotonen. De theorie van het nulpuntsveld, de allesomvattende leegte die overal om ons heen is, beschrijft hoe fotonen zich geheel willekeurig heen en weer bewegen tussen het nulpuntsveld en de fysieke wereld. Vanwege deze beweging spreken we ook wel van virtuele fotonen, maar laat ik niet te ver afdwalen.
Voordat deze virtuele fotonen terugkeren naar het nulpuntsveld kunnen ze hun energie vrijgeven, door een exacte combinatie van de juiste omstandigheden, de juiste factoren in de juiste relatie tot elkaar.”
Hij legde zijn hand tegen de koude kubus.
“Dit apparaat, slechts aangedreven door met een enkele handbeweging deze disc aan het draaien te brengen, voorziet in deze omstandigheden. De draaiende disc fungeert als antenne om de fotonen aan te trekken. Ze worden opgevangen in de microscopisch kleine ruimte tussen de platen aan de zijkant en via de spoelen binnengeloodst in de kubus. Dulsen heeft een manier gevonden om de energie aan deze virtuele fotonen te onttrekken en op te nemen in de fysieke wereld.
Daarmee heeft hij de alom bekende natuurkundewetten, waaronder die van behoud van energie, omver geworpen.
De machine voorziet in energie om zichzelf draaiende te houden en levert daarnaast een schijnbaar eindeloze hoeveelheid energie die we voor elke denkbare toepassing kunnen gebruiken. Zouden we de kracht van deze fotonen in de kubus opslaan, dan was een hoeveelheid ter grootte van een half glas water voldoende om de hele wereldbevolking een generatie lang van energie te voorzien.
Dat zou van dit apparaat een levensgevaarlijke, allesvernietigende bom kunnen maken die de wereld kan vernietigen. Gelukkig is dat niet mogelijk. De bolvormige dipool in het midden leidt de energie naar de beide schalen, waar deze onmiddellijk wordt vrijgegeven. Het is dan nog slechts een kwestie van kanaliseren, filteren en de energie transformeren naar een bruikbare spanning.”
“Dat bestaat niet,” fluisterde de reporter van Net10.
“Maar zeker wel,” zei Gerards. “Wat er exact in deze kubus gebeurt is met geen enkele van de bestaande natuurwetten rationeel te verklaren. Onze kennis heeft altijd tekort geschoten om de energiedichtheid van het vacuüm te begrijpen. We hebben ons teveel laten leiden door wetten die meer dan driehonderd jaar geleden zijn bedacht. Rein Dulsen was een van de weinigen die mensen als Newton en Einstein ongelijk durfde geven en daardoor stond hij open voor ideeën die de meesten van ons als science fiction zouden afdoen.”
Christa knikte tevreden.
Trots, als had hij het apparaat zelf gemaakt, keek Gerards nu in de beide camera’s.
“Heren, voor u staat niet alleen ’s werelds eerste en enige perpetuum mobile, u bent getuige van een functionele nulpuntsenergie generator. Als u mij niet gelooft, dan mag u deze kabel naar boven volgen en de spanning meten die dit apparaat opwekt. Maar mocht u iets meer geduld hebben, dan is er een veel betere manier om u en de hele wereld te laten zien waarvan Dulsen mij al heeft overtuigd.
Christa liep achter de camera’s langs naar de PC en drukte enkele knoppen op het stoffige toetsenbord in.
“Gebeurd?” vroeg Gerards.
“Ja,” zei ze en kwam bij hem staan. De camera’s namen nu ook haar in beeld, terwijl op de achtergrond de oranje gloed van de kubus de kelder verlichtte en mysterieuze schimmen op de muren toverde.
“Dames en heren,” zei Christa, “ik twijfel er niet aan dat zonder deze uitzending ons beide, alsook het apparaat hier achter mij, hetzelfde lot wacht als het brein achter deze technologie.
Er is geen regeringsleider op aarde die niet bereid zou zijn om een moord te doen voor dit apparaat. Hetzij om de techniek te claimen, hetzij om deze zo snel mogelijk te vernietigen. Er is maar één manier om te zorgen dat wij nog levend uit deze kelder komen en Dulsens uitvinding het daglicht te laten zien.”
Terwijl ze strak in de camera’s bleef kijken, stak ze haar hand uit naar de computer en drukte op de entertoets. De computer ratelde zachtjes en toonde een klein statusbalkje.
“Op dit moment wordt er een databestand verstuurd naar universiteiten, Nobelprijswinnaars en diverse wetenschappers over de hele wereld. De lijst is omwille van tijdnood verre van volledig, maar ik heb er alle vertrouwen in dat degenen die deze data nu ontvangen, hem ook weer zullen delen met de collega’s in hun vakgebied. In dit bestand vindt u alle relevante aantekeningen van Rein Dulsen, waaronder complete blauwdrukken voor werkende miniatuurversies van zijn uitvinding, die hij had gehoopt te kunnen maken als hij hier het geld voor had.
OPEC voorzitter Zayd al Wadih heeft in samenwerking met de Europese minister-president echter alles in het werk gesteld om mensen als Rein Dulsen het zwijgen op te leggen.
Uit naam van Rein Dulsen geven wij deze bron van onuitputtelijke energie aan de wereld.”
De twee reporters stapten naar voren en maakten ieder voor zich close-ups van het apparaat. Christa en Gerards deden een paar passen opzij en lieten hen hun gang gaan, terwijl ze elkaar de hand schudden.
“Psst,” klonk het zachtjes. Rachida stak haar hoofd door de doorgang in de muur en zwaaide met haar telefoon. Christa liep op haar af en volgde haar naar de andere kelderruimte.
“De redactie belde net,” zei Rachida opgewonden. “Jullie hebben een ware kettingreactie veroorzaakt.”
Gerards was verrast. “Nu al?”
“Hebben ze het opgepakt?” vroeg Christa.
“Opgepakt? Heel GlobaNet barst uit zijn voegen. Nieuwsservers, videofeeds, fora, allemaal hebben ze het over jullie.”
Christa vloog haar om de hals. “Geweldig,” riep ze opgelucht. De reporters die boven bij de busjes hadden gestaan kwamen nu ook de trap af.
“Mevrouw Winkler,” riep de roodharige RT2-dame, “ik heb opdracht gekregen om u een zeer genereus bod te doen voor het exclusieve eerste interview.”
De man van Net10 wipte achter haar heen en weer en riep boven haar schouder uit: “Wat het ook is, Net10 biedt u het dubbele.”
“Sensatiezoekers,” riep zijn rivale. “RT2 is een gerenommeerd station met veel meer aanzien, dat weet iedereen. Dit zal uw gezicht voor de wereld bepalen.”
De twee begonnen elkaar nu subtiel te duwen en stiekem hoopte Christa dat ze allebei van de trap zouden donderen.
“Doe geen moeite,” zei ze glimlachend. “Er is maar één journaliste die mij mag interviewen.”
Ze legde haar hand om Rachida’s schouder en fluisterde zachtjes in haar oor: “Je geldzorgen zijn voorbij, schat. De helft van wat NedNews betaalt is voor jou.”
Daarna klapte ze in haar handen en liep met opgeheven kin naar de trap.
“En nu aan de kant, want we moeten weg.”
Vol verbijstering zat hij voor de tv, bijtend op de wijsvinger van zijn gebalde vuist. De wedstrijd die hij zojuist, op zijn vrije middag had willen kijken, was onaangekondigd onderbroken. Sommige netten hadden direct aangevoeld wat een impact de live feed van NedNews zou gaan krijgen en anderen hadden pas na enkele minuten in de gaten wat een wereldnieuws ze lieten schieten, maar tenslotte was nagenoeg elk station overgeschakeld op het signaal van NedNews of Net10.
“volgens GNComm zijn er wereldwijd honderden mailservers plat gegaan omdat ze het verkeer niet aan kunnen. Dit is ongekend,” zei een nieuwslezer die zijn gebruikelijke objectiviteit niet langer kon bewaren en als Walter Cronkite bij zijn live verslag van de eerste mens op de maan hoofdschuddend zijn emoties toonde.
De zak chips lag onaangeroerd op de tafel, het glas bier stond er naast. Een enkel glas, want zijn gezelschap zou vandaag niet komen. Nooit meer. De schuimkraag van het bier was ingezakt en rond de voet had zich een condenscirkel gevormd die morgen als een hardnekkige, kringvormige herinnering in het tafelblad stond gedrukt.
Even had hij getwijfeld of hij moest geloven wat hij dacht te zien, maar het was toch echt zo. Zij, uitgerekend zij, was met haar kop op televisie verschenen, internationaal nog wel, om de olie-industrie en iedereen die daarvan profiteerde, met een onverbiddelijke verbale klap onderuit te halen. Hij keek sprakeloos naar de tweedimensionale beelden op het grote scherm, waar als begeleiding bij de commentaarstem de beelden werden getoond van het wonderlijke apparaat.
“Overal wordt naarstig gezocht naar degenen die de blauwdrukken van het Dulsen device hebben ontvangen. Enkelen van hen zijn al voorzichtig naar buiten getreden en hebben aangegeven dat hun eerste bevindingen hoopvol zijn. Hoewel er nog sceptisch wordt gereageerd, is er vooralsnog geen reden om aan te nemen dat het apparaat niet werkt. De wereld kan zich voorbereiden op een nieuw energietijdperk, zonder wind, water, zon, maar boven alles, zonder olie of gas als brandstof.”
Terwijl de met een Nobelprijs bekroonde dokter Brian Zimmermann een eerste impressie gaf van de tekeningen en formules die hij had ontvangen, boog Bart traag voorover en vouwde langzaam zijn vingers om het bierglas.
“Fuck!” schreeuwde hij plotseling uit het diepst van zijn ziel en slingerde het glas tegen het scherm van de tv, dat hevig flitste en vervolgens op zwart ging achter een diepe barst.
XIII.
Die middag arriveerden Christa en Gerards bij BioTec, waar het intussen wemelde van de journalisten. Gelukkig had Matt hen onderweg al ingelicht en voordat ze onder de voet gelopen konden worden door opdringerige, citaatgeile mediawolven, wist hij hen via de zijingang naar binnen te smokkelen.
Nooit gedacht dat ik zou moeten vluchten voor mijn eigen vakgenoten, dacht Christa. Maar ook binnen kregen ze vooralsnog geen rust. Ook hier werden ze direct belaagd, dit maal door nieuwsgierige BioTec werknemers. Sommigen wilden hun verhaal horen, anderen maakten zich zorgen om hun eigen baan en een enkeling stak zijn woede niet onder stoelen of banken en schreeuwde door de hal dat ze verraders waren die een goed bedrijf kapot maakten. Hoewel hij weinig bijval kreeg van zijn collega’s, maakte de groep, die vanuit de verschillende toegangsdeuren tot de hal verder versterkt werd, een dreigende indruk.
“Vlug, kom mee,” zei Matt en duwde hen in de richting van zijn kamer. Hij drukte de deur achter zich in het slot en terwijl het rumoer in de hal nog verder aanzwol, liepen ze door naar binnen. Gerards plofte uitgeblust neer op de bank.
“Ik ben kapot,” verzuchtte hij en wierp zijn hoofd achterover tegen de zachte leuning. Matt wilde hem aanspreken, maar Christa draaide zich om en sloeg haar armen om zijn hals. Ze drukte haar lippen tegen de zijne en gaf hem een lange, passionele zoen. De vermoeidheid zakte uit haar hoofd, uit haar schouders, uit haar onderrug, door haar benen en voeten en ebde weg in de vloer onder haar tenen. Wat was ze blij om zijn stem weer te horen, zijn geur weer te ruiken, zijn lichaam weer te voelen en zijn lippen weer te proeven.
Zijn handen kropen langzaam omhoog rond haar middel, langzaam en voorzichtig, zoals hij eerder had gedaan. Toch voelde ze dat het niet klopte. Zijn omhelzing was, in tegenstelling tot die van haar, niet van harte. Het was een beleefdheidsreactie, meer niet. Zijn handen lagen op haar lichaam, maar zijn vingers niet.
Haar lippen gleden weg van de zijne en ze trok haar hoofd iets achteruit, zodat ze hem recht in zijn ogen kon kijken.
“Lieverd, wat is er?” Haar handen gleden over zijn wangen.
“Er is iets aan de hand, ik zie het aan je.”
Matt wierp zijn blik naar de grond en zuchtte.
“Ik eh... mijn vader...”
“Wat is er nou, schatje?” Haar euforie verdampte in de plotseling beklemmende atmosfeer van de kleine kamer en gaf de vermoeidheid, die direct terug kwam, vrij spel.
“Toen ik de chips activeerde is mijn vader binnengekomen. Hij heeft me betrapt.”
“En wat dan nog?” vroeg Gerards. “Het is toch gelukt?”
“Ze hebben hem toch meegenomen, lieverd,” zei Christa.
Matt draaide zijn hoofd naar Gerards. “Ik kon me niet op tijd verweren, het was dat of het script.”
Nu zag ze de donkerblauwe plek aan de zijkant van zijn nek.
“Oh mijn god,” fluisterde ze. “Hij heeft je...?”
Matt knikte. “Het ging te snel. Hij hoefde de spuit maar uit het rijtje te pakken. De chips zaten al in de vloeistof.”
Gerards stond op. “Laat eens kijken.”
Hij legde zijn hand op de huid rondom de blauwe plek en bestudeerde hem van dichtbij.
“Die is er heel diep ingegaan.”
Matt knikte. “Dat heb ik gevoeld, ja.”
“Ik zou me niet teveel zorgen maken, Matt. Hij wilde je misschien tegenhouden door je te hersenspoelen, of je gewoon straffen voor wat je gedaan had. Maar ze hebben hem meegenomen en ik kan je verzekeren dat hij de eerste tien jaar beslist niet op vrije voeten komt. Wat hij ook van plan was, hij zal deze chip nooit kunnen activeren. Het is een wanhoopsdaad geweest. Een kat in nood maakt vreemde sprongen, weet je.”
“Ik voel me er toch ook niet zo prettig bij,” zei Christa. “Zo’n scanner hoeft maar in verkeerde handen te vallen.”
Gerards knikte. “Weet je wat? Ik zal persoonlijk de chips deactiveren. Ik schakel gewoon de hele boel uit en vernietig daarna de serienummers. Zelfs al zou iemand op het idee komen, dan zullen ze je nooit iets kunnen aandoen.”
“Heel graag,” zei Matt zachtjes.
Gerards gaapte. “Maar dat doe ik morgen. Ik ben doodmoe en kan me nu echt niet meer concentreren. Als jullie het niet erg vinden zou ik graag naar mijn vrouw en kinderen gaan.”
“Doe dat,” zei Christa. “En voorzichtig met dat volk buiten.”
“Ik pak wel een taxi,” zei hij. “Mijn auto staat bij de hoofdingang en daar laat ik me vandaag maar liever even niet zien.”
Hij opende de kamerdeur die naar het plantsoen leidde en terwijl hij hen in het weglopen nog welterusten toewenste, stapte hij naar buiten, om zich via de struiken langs de buitenmuur naar de poort te begeven.
Christa legde haar armen weer om zijn hals.
“Ik heb je gemist, schatje,” zei ze zachtjes.
“Ik jou ook.” Hij kuste haar en deze keer voelde ze dat het oprecht was. Ze sloot haar vermoeide ogen en genoot even in stilte van het moment. Ze had haar doel bereikt. Matt was gered uit het leugenachtige web van zijn corrupte vader, de CEO van BioTec verdween achter slot en grendels en dankzij haar toegewijde journalistiek had ze de wereld verlost van een van de grootste problemen uit de geschiedenis.
Haar ego verdiende een schouderklopje.
“Wat nu?” vroeg Matt. “Ik wil hier niet blijven.”
“Mij maakt het op dit moment niet uit, lieverd. Ik heb alleen maar behoefte aan een hele, goeie, lange nachtrust.”
De douchekop veerde op in zijn houder toen het water met kracht door de plastic stang schoot en in tientallen kleine straaltjes zijn weg naar buiten vond door de verkalkte spuitmond.
Hij draaide aan de knop van de roestige kraan, tot deze al piepend voor de juiste menging van koud en heet water zorgde. Voorzichtig stapte hij in de douchebak en hield zich vast aan de groenig uitgeslagen tegeltjes. De twee flessen douchegel en shampoo roken fruitig; een zacht, vrouwelijk geurtje, dat in niets leek op de klassieke mannengeuren die hij van zijn eigen badkamer gewend was.
Wat maakt het ook uit, dacht hij en pakte de fles douchegel, terwijl hij het warme water over zijn hoofd liet stromen.
“Matt?”
Hij schoof het met het motellogo bedrukte douchegordijn een stukje opzij en keek het kleine, bedompte badkamertje in. Daar stond ze, slechts gekleed in een minuscule slip en bijpassende bh, die ze op haar rug loshaakte en van haar schouders liet glijden.
“Is er nog een plekje vrij?”
Ze trok haar slipje uit met de bevalligheid van een danseres en nadat ze het met haar voet in een hoek wierp stak ze haar hand uit. Deze danseres stond klaar om zich door haar partner te laten leiden.
Hij pakte haar hand en trok haar naar zich toe.
Onmiddellijk klemde ze haar armen om zijn middel en drukte zich tegen hem aan. Het water stroomde over haar haar en spoelde het laatste beetje model er uit dat de lange nacht en de regen had overleefd. Ze knipperde even met haar ogen toen het water over haar dunne wenkbrauwen sijpelde, maar wierp vervolgens haar hoofd achterover en liet de hete stralen haar gezicht masseren.
Matt staarde naar haar borsten, mooi rond en vol, haar huid nat en glanzend, haar tepels hard door de plotselinge temperatuurwisseling. Hij kon zijn erectie niet onderdrukken en wist zich even geen houding te geven. Douchen met een meisje, alweer een geheel nieuwe ervaring.
Ze voelde zijn reactie en keek hem vermoeid maar ondeugend aan.
“Heb je mij ook gemist, schat?” vroeg ze.
“Ja.”
Ze kuste het puntje van zijn neus en zakte langzaam door haar knieën, terwijl ze met haar tong de contouren van zijn borst en buik volgde. Haar handen gleden omlaag naar zijn billen en grepen hem vast. Het was niet haar intentie geweest om zich zo aan hem over te geven. Niet zo snel tenminste, maar het voelde goed om eindelijk weer samen te zijn, zonder anderen om hen heen. Bovendien zag hij er op zijn zachtst gezegd aantrekkelijk uit, ondanks het vrouwelijke geurtje dat het schuim op zijn naakte lichaam verspreidde.
Ze had behoefte aan liefde, aan warmte, aan een man die zich overgaf aan de lusten die haar begerige lichaam aan hem ontlokten. Ze kruiste haar enkels en keek hem, zittend op haar knieën, ontwapenend aan, met lange wimpers die door kleine druppeltjes prachtig schitterden in het licht van de spotjes boven de douchecabine. Ze nam hem zachtjes in haar mond en genoot van het diepe zuchten die de bewegingen van haar tong bij hem teweeg brachten.
Ze had het gevoel dat ze hem dank verschuldigd was voor een reusachtige bewezen dienst en dit leek haar een goede start, voor beide.
Het hete water vulde de kleine badkamer met een zachte, geurige nevel en deed de spiegel beslaan. Ze liet hem genieten van enkele van haar betere vaardigheden, maar het beste hield ze achter. In plaats daarvan kwam ze na enkele minuten overeind. Ze legde haar handen op zijn borst en drukte haar lichaam tegen hem aan.
“Ik hoef niet te vragen of je het al eens in de douche hebt gedaan,” zei ze zachtjes en genoot van de zwoele toon die haar stem ten gehore bracht.
“De vraag is of je het zou willen.”
Matt leek ietwat overrompeld en kon niet meer dan knikken. Het maakte haar niet uit wat zijn reactie was geweest. Ze streek liefdevol met haar hand over zijn gezicht, draaide haar rug naar hem toe, plaatste haar handen tegen de betegelde muur en bukte voorover.
De middag naderde zijn einde.
De zon was achter de bebouwing aan de overkant gezakt en gaf de lucht een laatste rode gloed, alvorens de duisternis zou inzetten. Het koelde snel af en er stak een frisse wind op, maar binnen in de kamer was het aangenaam warm. Ze hadden de gordijnen dicht getrokken, de deur was op slot en alleen het kleine lampje links van het bed brandde, en gaf een prettig licht aan de smakeloos ingerichte ruimte.
Christa lag op haar zij, haar benen opgetrokken en genoot van de warmte van zijn lichaam tegen haar rug. Matt had zijn arm om haar heen geslagen. Ze had hem tegen haar borst gedrukt en hield hem stevig vast, terwijl ze zijn vingertoppen langs haar lippen liet glijden. Op de grond naast het bed stond haar koffer, opengeklapt en klaar om ingepakt te worden, maar na de uitgebreide douche, die hen beide uitermate bevredigd had achtergelaten, waren ze uitgeput op het bed neergeploft.
Van de plannen om haar spullen te pakken en samen een degelijk hotel op te zoeken voor de nacht, was weinig terecht gekomen. Ze waren doodop, maar de indrukken van de dag gierden nog door hun hoofden, als motorrijders die hun laatste rondjes reden op een circuit dat zojuist gesloten was. De slaap kwam heel langzaam dichterbij, maar hij stond nog in de rij en wachtte op zijn beurt.
“Ik wil niet meer terug,” zei Matt zachtjes.
“Je blijft vannacht lekker hier, schat.”
“Nee,” zei hij. “Dat bedoel ik niet. Ik wil helemaal niet meer terug. Na alles wat er gebeurd is, na wat hij me heeft aangedaan, zal ik me daar nooit meer op mijn gemak voelen.
Ze streek over zijn arm. “Je vader is weg, lieverd. Die zal de eerste jaren niet meer terugkomen.”
“Dat weet ik ook wel en daar gaat het niet om. Ik weet niet wat er nu met BioTec gaat gebeuren. Of het bedrijf open blijft, of gaat sluiten, ik heb er niks meer te zoeken. Ik wil er ook niks meer mee te maken hebben.”
Ze draaide haar hoofd zover ze kon, al kon ze alleen naar het plafond kijken.
“Wat wil je dan, schat? Hoe zie je je toekomst?”
Hij haalde diep adem. “Daar heb ik de afgelopen dagen veel over nagedacht. Weet je lieverd, je hebt mijn ogen geopend en me laten zien dat er meer is in het leven.
Bovendien begin ik heel langzaam te wennen aan het idee dat ik niet afhankelijk ben van zeldzame medicijnen. Je hebt me een keuze gegeven.”
Ze leunde op haar elleboog. “Een keuze?”
“Om zelf over mijn leven te beslissen. Om te gaan en staan waar ik wil, zonder afhankelijk te zijn van anderen. Ik heb mijn leven geleefd als een labrat en ik had me erbij neergelegd dat de biowetenschap mijn toekomst was. Maar nu weet ik dat mijn toekomst niet vast staat.”
Christa zweeg en liet zijn woorden op zich inwerken.
“Weet je, Christa,” zei hij zachtjes. “Elk moment dat ik met je samen ben geweest staat in mijn geheugen gegrift. Ik heb onze ontmoetingen ’s nachts keer op keer herbeleefd, ook toen ik je niet meer wilde zien. En ik kan mezelf niet voor de gek houden.
Je bent in een hele korte tijd meer voor me gaan betekenen dan ik zelf voor mogelijk had gehouden. Ik ben mijn huis en haard kwijt, ik heb mijn hele leven tot nu toe in duigen zien vallen en nu lig ik in een aftandse, lelijke motelkamer in een door God verlaten uithoek van de stad, maar ik heb wel een meisje in mijn armen dat mooier is dan ik ooit had durven dromen en ik voel me gelukkiger en vrijer dan ooit tevoren.”
Zijn laatste opmerking toverde een oprechte lach op haar gezicht. Ze draaide zich, sloeg haar arm om zijn schouder en gaf hem een zoen.
“Je bent zo’n schatje,” zei ze. “En ik weet precies, maar dan ook precies, hoe je je voelt.”
“Ik hoop ik je er niet mee overval,” zei hij zachtjes en staarde onwillekeurig over haar heen, “maar ik denk dat ik eerlijk tegen je moet zijn. Ik hou van je.”
Ze keek hem diep in zijn ogen en ze zag de waarheid. Ze zag de oprechtheid, de eerlijkheid, die ze daar vanaf het eerste moment had gezien. Matt was niet het type om te overdrijven of te vleien, laat staan om te liegen. Hij meende wat hij zei en ze voelde diep in haar hart dat het goed was.
“Ik hou ook van jou, Matt. Ik hou echt van je.”
Hij kuste haar en streek met zijn hand door haar haar.
“Durf je het aan?” vroeg ze.
“Wat?”
“Om met zo’n overspelige trut als ik verder te gaan.”
Hij knikte.
“Ik geloof dat als je echt van iemand houdt en gelukkig bent, je nooit een reden zult hebben om overspel te plegen. Ik weet dat ik van je hou en dat je mij gelukkig maakt, dus het enige dat ik kan doen is zorgen dat ik jou ook gelukkig maak. Als me dat lukt, dan heb ik er alle vertrouwen in dat je je hart laat spreken.
Bart was niet de juiste man voor je en ik zou het een eer vinden als je mij de kans geeft om te bewijzen dat ik dat wel ben.”
Zijn vingers gleden over de zachte huid van haar blote rug.
“Ik weet dat ik nog heel veel heb te leren van het echte leven, maar het enige dat ik van je vraag is dat je me de tijd geeft en af en toe, als ik het nodig heb, mijn hand pakt en me over de moeilijkste obstakels helpt. Ik beloof je dat ik er dan ook altijd voor jou zal zijn.”
Christa legde haar vinger op zijn lippen.
“Sst.”
Ze bleef in zijn ogen staren.
“Een ding is zeker; de corrupte, leugenachtige, geesteszieke buitenwereld is langs je heen gegaan en dat maakt je tot de meest onaangetaste, liefste en eerlijkste jongen die ik heb mogen ontmoeten.
Die obstakels gaan we samen nemen, lieverd. Jij en ik. De toekomst is inderdaad nog niet geschreven, maar ik wil graag met jou de eerste lege bladzijde vullen.”
“Je bent een engel,” fluisterde hij. “Ik ga op zoek naar ander werk en dan kunnen we samen wat moois opbouwen.”
Ze kroop dichter tegen hem aan.
“Wat zou je graag willen, lieverd?” vroeg ze. “Wat zou je echt graag willen?”
Hij glimlachte. “Dat wil je helemaal niet horen. Ik zou je nog afschrikken.”
“Try me,” lachte ze.
“Een mooi huisje met een grote tuin. Zoals je weleens in films ziet, met een wit hek er omheen en allemaal prachtige bloemen. Een boom waar we samen onder kunnen zitten als de zon op zijn heetst is en zacht gras om ’s avonds laat in te liggen als we naar de sterren kijken en praten over het leven. Maar boven alles wil ik ’s avonds thuiskomen in dat huis en weten dat jij op me wacht, zodat we samen de lekkerste maatlijden kunnen bereiden en dineren bij kaarslicht. En misschien, heel misschien staat er op een dag dan wel een wiegje in de kinderkamer. Het ultieme bewijs van onze liefde voor elkaar.”
Hij pauzeerde even en staarde tevreden voor zich uit.
“Dat zou van mij de gelukkigste man ter wereld maken.”
Christa legde haar hand op zijn wang. Haar gedachten dwarrelden naar het huis van mevrouw Duchateau.
“Dat klinkt te mooi om te kunnen weigeren, lieverd. Dat huisje, dat mag geen probleem zijn. We hoeven ons financieel gezien geen zorgen te maken en wat dat meisje betreft dat ’s avonds op je wacht...”
Ze knipoogde. “Haar heb je in ieder geval al.”
Ze gaf hem een laatste zoen en knipte het licht uit.
“Ik hou van je, Matt,” fluisterde ze zachtjes.
“Ik ook van jou.”
Terwijl een donkere avond over de stad viel, gleden ze beide weg in een hele diepe slaap.
Christa werd bevangen door een vreemde droom. Een droom vol beelden van dieren die op een lopende band lagen en stuk voor stuk een nekschot kregen. De stalen loop die op hen stond gericht, kwam uit een bonkende en rokende machine. Het waren echter geen kogels, maar chips, die in hun nek verdwenen. Claudia Verwer bediende de machine en lachte maniakaal, terwijl de drie ministers met glazige koeienogen achter haar stonden, het kwijl uit hun mondhoeken sijpelend. Christa wilde de chipfabriek ontvluchten, maar de deur was geblokkeerd door het lijk van Rein Dulsen, dat stuiptrekte en zijn hoofd driftig heen en weer wierp op de met bloed en wondvocht besmeurde vloer. Telkens weer verschenen er bubbels op zijn grauwe, dode huid, die openbarstten en waaruit grijs vocht over de vloer stroomde.
Zijn half verteerde longen schreeuwden haar naam.
Ze durfde er niet langs en zag door een klein raampje dat de pers, die ze had opgebeld, zijn satellietunits weer inklapte. De busjes vertrokken een voor een. Christa riep dat ze moesten blijven staan, maar niemand hoorde haar. Ze hoorde zichzelf niet eens. Haar stem was verdwenen en uit haar keel kwamen slechts schorre piepgeluidjes, die overstemd werden door het lawaai van de lopende band en het ijselijke gekerm, gepiep, geblaf en gegrom van de dieren die aan Verwers schietmachine ten prooi vielen.
Een ijskoude hand raakte haar schouder. Ze draaide zich om en daar stond Peter Wanders. In zijn wijd opengesperde ogen waren spuiten gestoken, de lange injectienaalden staken diep in zijn brein. Zijn irissen en pupillen leken vloeibaar geworden en waren als olievlekken omlaag gedropen in de bloederige oogballen die haar emotieloos aanstaarden.
Zijn mond viel open en hij begon te kokhalzen. Luide braakgeluiden stootten op uit zijn keel.
Badend in het zweet schrok ze wakker en hapte naar adem. Het beeld van Wanders met zijn doorboorde ogen gloeide nog na in het schemerduister en zo ook de braakgeluiden uit zijn keel. Deze namen nu echter een realistischer vorm aan en hoewel het even duurde voordat ze besefte waar ze was, kon ze het geluid tenslotte identificeren als zijnde afkomstig uit de badkamer. Haar hand ging opzij en tastte naar het matras. Zijn kant van het bed was warm, maar verlaten. Haar hart ging nog tekeer.
“Matt?”
Hij gaf geen antwoord.
Het lichtschijnsel kwam door een kier van de badkamerdeur. Ze sloeg de deken opzij en stapte met haar blote voeten op de ruwe, stoffige vloerbedekking. Even duizelde ze toen ze opstond. Te snel uit bed komen was nooit haar sterkste kant geweest, vooral bij een ernstig slaaptekort.
Hoe laat was het eigenlijk?
Ze had geen flauw benul van de tijd. Het leek drie uur ’s nachts, maar het kon even goed negen uur ’s avonds zijn.
Opnieuw klonk een geforceerd braakgeluid uit de badkamer.
“Matt, gaat het?”
Zonder antwoord duwde hij de badkamerdeur dicht.
“Ze bleef voor de deur staan en hoewel ze hem zonder meer had kunnen open duwen, klopte ze eerst aan.
“Wat is er, lieverd?”
“Niks,” zei hij schor. Zijn stem klonk hol in de wc pot.
Ze duwde de deur open en stak haar hoofd naar binnen.
Hij zat op zijn knieën, zijn handen op de wc bril en schrok toen ze plotseling verscheen. De snelle hap die ze onderweg naar het motel hadden genuttigd, had zijn weg naar buiten weer gevonden en dreef, vermengd met bloed, in de wc.
“Jezus lieverd, dat is foute boel,” zei ze geschrokken.
“Het gaat wel,” zei hij, maar hij wist haar noch zichzelf te overtuigen. Zijn gezicht was lijkbleek en zijn ogen gelig. Er hing wat braaksel aan zijn kin, daarover maakte ze zich niet zoveel zorgen. Wat haar des te meer verontruste, waren de dikke, dieprode bloedspetters.
“Matt, ik bel 112,” zei ze en liep direct terug naar haar telefoon. Terwijl ze het alarmnummer toetste, hoorde ze op de achtergrond dat hij opnieuw moest overgeven.
Hoewel er minder dan tien minuten verstreken, leek het een eeuwigheid te duren voordat de ambulance arriveerde. Ze zat op haar knieën naast hem toen ze de sirene hoorde en de roodblauwe flikkeringen van de zwaailichten tussen de gordijnen door drongen. De kamerdeur had ze al open gezet, zodat ze bij hem kon blijven zitten.
Het overgeven was gestopt toen zijn maag niets meer uit te stoten had, maar de braakneigingen bleven en brachten zo nu en dan bloed door zijn slokdarm omhoog. Steunend op de wc bril zat hij met gesloten ogen naar adem te snakken en wankelde heen en weer. Christa had haar arm om zijn rug gelegd en probeerde hem te ondersteunen voor het geval hij zou omvallen. Na de laatste keer overgeven had ze de wc doorgespoeld, omdat de aanblik en de geur van zijn eigen braaksel hem alleen maar misselijker maakten.
“Ik heb me lang niet meer zo ellendig gevoeld,” stamelde hij. “Nee, ik lieg, ik heb me nog nooit zo ellendig gevoeld.”
Ze streek met haar hand door zijn bezwete haar. “Rustig maar lieverd, ik ben bij je.”
Hij begon over zijn hele lichaam te trillen en te schudden en de tranen stonden in zijn ogen.
“Wat is er met me aan de hand, Christa?”
Ze wilde hem iets bemoedigends toefluisteren, maar in alle eerlijkheid had ze geen idee wat ze moest zeggen. Ze werd gered door de ambulanciers die hard op de deur klopten en direct doorliepen.
“Hallo?”
“Hier,” zei Christa.
Op dat moment verloor Matt zijn bewustzijn en viel opzij in haar armen.
“Gaat u even opzij, mevrouw,” zei de eerste ambulancier die in de deuropening verscheen. De fors gebouwde man haastte zich langs haar en hielp direct om Matt voorzichtig op de vloer te leggen. Meteen drong hij er op aan dat ze de badkamer verliet.
Christa maakte plaats voor de blonde vrouw die met de man was meegekomen. Ze zette de rode koffer neer die ze in haar rechterhand droeg en bukte zich over de schouder van haar collega.
“Hoe heet hij?”
Christa staarde naar de felgele uniformen die het kleine badkamertje ineens een onwerkelijk aanzien gaven.
“Mevrouw, hoe heet hij?” klonk het nogmaals, nu op strengere en hardere toon. De blonde vrouw keek om.
“Matt,” zei ze geschrokken. “Matt Wanders.”
De vrouw draaide zich weer naar het slachtoffer en wachtte op instructies van haar collega.
“Matt, hoor je me? Hallo?”
Christa hoorde het geluid van een vlakke hand die zijn gezicht raakte.
“Matt, kom er eens bij. Geef antwoord.”
“Hoe lang is hij al buiten bewustzijn?” vroeg de vrouw.
“Net pas, toen jullie binnenkwamen viel hij om,” zei Christa. “Hij moest ontzettend overgeven en er zal bloed bij.”
“Hoe lang?” wilde ze weten.
“Hoe lang wat?”
“Hoe lang gaf hij al over?”
“Weet ik niet. Toen ik wakker werd zat hij er al. Het kan een kwartier zijn geweest, maar misschien ook wel een uur.” Ze besefte nu pas dat ze geen flauw benul had hoe laat het eigenlijk was. Hoe laat waren ze in slaap gevallen?
Ze keek op haar telefoon en zag dat het nog geen half twee was.
“Hij gaat mee,” zei de man kortaf. Terwijl Christa snel wat spullen bij elkaar raapte, werd Matt voorzichtig en behendig op een mobiele stretcher gelegd en even later reden ze hem de kamer uit, onder het nieuwsgierig oog van de nachtportier die op de gang stond.
“Als het een overdosis is... hij staat niet op onze gastenlijst,” zei de man wantrouwend. “Ik heb die kamer alleen aan haar verhuurd.”
Christa had de neiging om de man van zijn maandelijkse portie flosdraad en tandenstokers te verlossen, maar ze besloot hem te negeren.
“Ik wil mee,” zei ze.
“Dat gaat niet,” zei de blonde vrouw.
Christa liep haastig achter hen aan door de smalle gang. “Maar ik laat hem niet alleen.”
“Bent u in staat om te rijden?”
“Ja, tuurlijk.”
“We brengen hem naar de ER van het Amalia Medisch Centrum. Als u achter ons aan rijdt, dan wordt dat geregistreerd en kost het u minimaal 360 euro, dus houd u aan de maximumsnelheid en zorg dat u veilig ter plekke komt.
Christa liep mee naar buiten en keek toe, terwijl ze Matt achter in de fel wit verlichte ambulance plaatsten. De vrouw ging bij hem zitten en Christa kon nog net zien hoe ze haastig naar de aanwezige apparatuur greep, voordat haar collega de portieren sloot en achter het stuur kroop. De zwaailichten flitsten over het nachtelijke parkeerterrein en terwijl Christa snel naar haar auto liep, hoorde ze achter zich de sirene tot leven komen. Met hoge snelheid reed de ambulance het terrein af, nagekeken door de nachtportier.
Het was stil bij het loket dat grensde aan de ER.
Er zat een oudere dame in de wachtruimte die zich ontfermde over een man met een gaasje dat provisorisch over zijn oog was geplakt. De man zat voorovergebogen en staarde naar de grond, terwijl de vrouw over zijn rug streek en hem iets influisterde. De spots boven het loket brandden fel, maar in de wachtkamer zelf was het licht op dit nachtelijke uur gedimd. De glazen deuren schoven open en Christa liep direct naar de balie, waar ze door een jonge verpleegkundige werd verwelkomd.
“Mijn vriend is hier zojuist binnengebracht,” zei ze zachtjes. “Hij ging per ambulance naar de ER.”
Het meisje achter de balie tikte op haar voor Christa onzichtbare beeldscherm.
“Matt Wenders?”
“Wanders. Matt Wanders.”
“Even kijken hoor,” zei het meisje op onzekere toon en begon vlijtig te typen.
Ze was waarschijnlijk een stagiaire, een eerstejaars studente die nog ver verwijderd was van haar diploma voor verpleegkundige. Misschien studeerde ze zelfs wel om arts te worden, of chirurg. Christa hoopte van niet, want vooralsnog maakte het meisje geen kundige indruk.
“Ik moet het even navragen,” zei ze en pakte een klein telefoontje uit haar borstzakje.
“Marcel, hebben we Matt Wanders al binnen? Code 811404... Ja... Oké.”
Ze legde het telefoontje neer en keek met haar naïeve meisjesogen over de balie.
“Een klein momentje alstublieft.”
Christa zuchtte en stond op het punt om zelf op zoek te gaan, toen al snel een collega achter de balie verscheen. Het was een aartslelijke vrouw van een jaar of vijftig, met een pukkelig gezicht en grove wenkbrauwen die nodig aan een grondige epileersessie toe waren. Maar de manier waarop de vrouw haar vettige bruine haar in een haastige knot had gedraaid, deed vermoeden dat ze nog nooit van epileren of andere lichaamsverzorging gehoord had. Gelukkig leek ze over des te meer ervaring in haar vak te beschikken.
“Mevrouw Winkler, niet?” vroeg ze en tikte over de schouder van het meisje op het beeldscherm onder de balie.
“Ja, ik kom...”
“Meneer Wanders is zojuist naar de IC gebracht. Ze zijn met hem bezig, maar op dit moment kan ik nog niet zeggen wat het is.”
“Hoe gaat het met hem?”
“Dat weet ik niet, ze zijn met hem bezig, zoals ik al zei. U zult moeten wachten.”
“Kan ik hem zien?”
“Beslist niet.”
“Maar...”
“Neemt u nu maar plaats in de wachtkamer. Als we meer weten, dan krijgt u dat zonder meer te horen. Laat u uw nummer achter bij mijn collega als u naar buiten gaat.”
De vrouw draaide zich om en verdween even snel als ze gekomen was.
Het meisje keek haar met een verontschuldigende blik aan. “De koffieautomaat staat hier in de hoek,” zei ze zachtjes.
Christa draaide zich om, zocht een stoel uit tegenover het oude paar en plofte neer. De oude vrouw keek haar aan en knikte zwijgzaam, waarna ze zich weer op de man richtte. Boven hen hing een televisie, waarop ze nog juist haar eigen gezicht zag, alvorens men overschakelde naar een nieuwslezeres, die met een afbeelding van Dulsens uitvinding op de achtergrond haar onhoorbare verhaal deed. Op de newsticker die onder in beeld voorbij liep zag ze dat het apparaat inmiddels ‘ZPE unit’ was gedoopt.
Christa had op dit moment geen belangstelling in de mediagekte die ze hadden veroorzaakt en het zogenaamde zero point energy device kon haar nu gestolen worden.
Ze vouwde haar armen over elkaar, wierp haar hoofd in haar nek en sloot haar ogen. Ze haalde diep adem en snoof de onprettige, geconditioneerde ziekenhuislucht in haar longen. De treurige kleine plantjes die in de hoeken tussen de stoelen waren gezet, ademden waarschijnlijk frissere zuurstof dan de roosters in het plafond. En de warmte; waarom moest het altijd zo warm zijn in ziekenhuizen? Ze wilde haar jas uittrekken, maar ze had de kracht niet om zich nog te bewegen. In plaats daarvan bleef ze zitten, met haar ogen gesloten en haar hoofd tegen de smetteloos witte gipswand.
“Mevrouw Wanders?”
Een hand op haar schouder. Ze wilde nog niet opstaan en negeerde de hand, twijfelend of ze de wekker gehoord had.
“Mevrouw Wanders?”
De hand schudde haar wakker. De wachtkamer nam zijn vormen aan in haar hoofd, toen ze langzaam haar ogen opende.
Een man in een witte jas stond voor haar, een notepad onder zijn arm geklemd.
“Winkler,” mompelde ze met hese stem.
“Pardon?”
Ze schraapte haar keel en wreef met de rug van haar hand door haar linkeroog dat maar niet wilde openen.
“Winkler is mijn naam. Christa Winkler.”
De man keek op zijn notepad. “Ah, u bent hier voor de heer Wanders, klopt dat?”
Ze knikte en keek naar de stoelen tegenover zich. Het oude paar was verdwenen. Opnieuw had ze geen idee of ze een paar minuutjes was ingedut dan wel uren geslapen had. Voor haar gevoel leefde ze al dagenlang in een eeuwigdurende jetlag.
“Dokter Jorritsen,” zei de man en gaf haar een hand. “Loopt u even met mij mee, mevrouw Winkler?”
“Zeg maar Christa.”
Ze stond op en volgde de man door een van de glazen schuifdeuren naar een lange gang. Halverwege was een schoonmaker aan het werk die tijdens de stille, nachtelijke uren de vloeren in de was zette. Het kleine tv’tje dat aan zijn trolley hing flikkerde zachtjes en liet zijn stem horen.
“...van mening dat de ZPE unit, die vanmiddag door enkele journalisten aan de wereld werd getoond, niet alleen een gevaar is voor de mensheid, maar bovendien een belediging voor God, omdat er energie zou worden overgeheveld uit een dimensie die de onze niet is. Wetenschappers van CERN zijn evenwel verheugd over de vondst en zullen zo spoedig mogelijk een replica bouwen aan hand van de data die zij vanmiddag hebben ontvangen.
De Verenigde Naties komen over enkele uren in New York bijeen voor een spoedberaad. De verwachting is dat zij de reeds geselecteerde wetenschappers zullen vragen om met de ontwerpen aan de slag te gaan. Intussen hebben ook Mexico City en Johannesburg bevestigd dat de blauwdrukken geen grap of vervalsing zijn. Wanneer het apparaat...”
De stem van de verslaggever op de kleine tv kwam en ging terwijl ze voorbij liepen, tot hij tenslotte niet meer verstaanbaar was.
Aan het einde van de gang namen ze de lift naar boven en daar ging ze met hem mee naar zijn kamer.
“Neemt u plaats,” zei hij nadat hij de deur voor haar had geopend.
Christa schoof een van de twee met donkerbruin leer beklede stoelen naar achter die voor zijn bureau stonden. De houten poten schoven met veel lawaai over de vloer.
Jorritsen ging zitten, legde zijn notepad neer en tikte het scherm aan dat op zijn bureau stond. De pc maakte direct contact met het notepad en nam de benodigde gegevens over.
“Mevrouw Winkler,” begon hij.
“Christa.”
“Christa, waar is Matt de afgelopen 48 uur geweest?”
Ze kon een glimlach niet onderdrukken.
“De laatste 48 uur zijn de meest hectische geweest van mijn hele leven, ik kan amper nadenken.”
“Waar is hij geweest?”
“Geen idee. Thuis, in de kroeg. Hij kwam amper de deur uit.”
“Gebruikt hij drugs?”
Ze schudde haar hoofd. “Nee, beslist niet. Behalve pillen tegen epilepsie dan.”
Jorritsen draaide het scherm naar haar toe en toonde haar een close-up van zijn hals. De kleine blauwe plek was duidelijk zichtbaar.
“Ergens in de afgelopen 48 uur heeft Matt een injectie gehad. Ik weet niet of hij de spuit zelf heeft gezet, of dat iemand anders het heeft gedaan, maar dit is niet het werk van iemand die medisch bevoegd is.”
Christa boog voorover en leunde met haar ellebogen op het bureau.
“Hij is aangevallen, dokter. Iemand heeft hem die spuit in zijn nek geduwd.” Ze overwoog om verder in detail te treden, maar iets zei haar dat ze hier morgen nog zou zitten als ze het hele verhaal moest uitleggen. Bovendien was ze te moe om helder na te denken.
“Wat zat er in die spuit?”
“Gedestilleerd water en een minuscule biochip,” zei ze zacht.
“Wat?”
“Een biochip, die zich aan het centrale zenuwstelsel hecht en zo het gedrag van mensen kan beïnvloeden. Ik weet dat het ongeloofwaardig klinkt, maar...”
Jorritsen wees met een op en neer wippende wijsvinger in haar richting.
“Ik zie het nu pas. U bent die journaliste van vanmiddag.”
Ze knikte.
Hij vouwde zijn handen voor zijn mond en dacht een moment na.
“Dat is een ongelooflijke ontdekking die u daar gedaan hebt. We hebben hier met zijn allen zitten kijken. Is het diezelfde chip die bij de ministers is ingespoten?”
Ze knikte opnieuw.
“Ongelooflijk,” verzuchtte hij. “Wat doet die chip precies?”
“Zoals ik al zei, hij hecht zich aan het centrale zenuwstelsel. De chip is op afstand aan te sturen en beïnvloedt het gedrag van mensen. Dingen die ze doen, die ze zeggen en zelfs die ze denken.”
“En dat werkt?”
“U hebt het toch op tv gezien?”
Ze raakte geïrriteerd. Ze was moe en ze wilde weten hoe het met Matt was. Het laatste waar ze nu behoefte aan had, was een diepgaand gesprek over de werking van die klote chips.
“Kan die chip meer dan dat?” vroeg hij.
“Wat bedoelt u?”
“Kan hij bijvoorbeeld stoffen in de bloedbaan brengen?”
Ze schudde haar hoofd. “Nee, dan had ik het wel geweten. Ik geloof ook niet dat deze specifieke chip ook maar iets kan doen. Hij moet worden aangestuurd door een speciaal programma. Afgezien van Matt zijn er maar twee mensen die de beschikking hebben over die software. Een van hen vertrouw ik blindelings en de ander zit achter slot en grendel. Het is onmogelijk dat iemand die chip heeft geactiveerd.”
“Hij is niet op reis geweest?”
Ze sprong op uit haar stoel, die met veel lawaai naar achter schoof. “Ik heb toch al gezegd dat hij de deur niet uit kwam. Wat is er met hem aan de hand, verdomme?”
“Ga even zitten,” zei Jorritsen kalm. Hij was blijkbaar wel wat gewend in zijn spreekkamer.
“Alsjeblieft, Christa.”
Langzaam liet ze zich weer zakken. De arts legde zijn handen op het bureau en vouwde zijn vingers. Hij keek haar even zwijgend aan, alsof hij overpeinsde hoe hij haar ging vertellen wat hij te zeggen had. Tenslotte opende hij langzaam zijn mond.
“Matt is besmet met een virus.”
“Wat?”
“We wisten in eerste instantie zelf niet wat we van de symptomen moesten denken, tot we die plek in zijn nek zagen. Toen zijn we direct gaan scannen op bacteriologische en virale infecties.”
“Wat voor virus?” vroeg ze geschrokken.
“Volledige zekerheid hebben we niet. Het is feitelijk niets wat we ooit eerder hebben gezien, maar het valt nog het beste te classificeren als een agressieve variant van het Marburgvirus.”
“Het wat?”
Jorritsen draaide zijn beeldscherm om en toonde haar een zwart-wit foto van iets dat leek op een verzameling harige rupsen.
“Marburgvirus,” zei Jorritsen. “Het behoort tot de meest zeldzame der filoviridae. Tegenwoordig komt het nog enkel voor in een paar zeer geïsoleerde gebieden in centraal Afrika.”
“Daar is hij voor zover ik weet nog nooit geweest.”
“Het hoeft ook niet,” zei Jorritsen. “Mijn vermoeden is dat hij via die injectie geen chip heeft binnengekregen, maar dit virus. Hoewel niet al mijn collega’s het met me eens zijn.”
“Waarom niet?”
“Het Marburgvirus heeft een incubatietijd die kan oplopen tot ongeveer drie weken en hoewel er gevallen bekend zijn waarbij al na twee tot drie dagen symptomen van de ziekte optraden is bij deze mensen nooit officieel vastgesteld dat het daadwerkelijk hetzelfde virus was. Met andere woorden, wat er momenteel ook met Matt aan de hand is, het gaat ongelooflijk snel.”
“Is het gevaarlijk?” vroeg ze met bevende stem.
Jorritsen zuchtte.
“In de veertiende eeuw werd Europa getroffen door de Zwarte Dood. Meer dan een derde van de bevolking stierf aan deze ziekte, waarvan men dacht dat het een straf van God was. Ziekenhuizen, woningen, zelfs de straten lagen vol lijken en hoe meer doden er vielen, des te meer leek de ziekte zich te verspreiden. Tientallen miljoenen slachtoffers zijn er gevallen.”
“Met alle respect, dokter,” zei Christa, “maar ik ken mijn geschiedenis.”
“Aan het begin van de twintigste eeuw kwam men tot de conclusie dat de Zwarte Dood een bacteriologische infectie was, veroorzaakt door de Yersinia Pestis bacil.”
“De Pest,” zei ze. “Ja, dat is toch al een eeuwigheid bekend. Wilt u soms beweren dat Matt de Pest heeft?”
“Als dat zo was dan hadden we hem prima kunnen behandelen met antibiotica,” zei hij en staarde naar de foto op het scherm.
“Nieuw DNA onderzoek heeft in 2021 bevestigd wat diverse epidemiologen al jaren beweerden; de Zwarte Dood is niet veroorzaakt door een bacterie, maar door een virus. Een dat evenals het Marburgvirus lid was van de filoviridae.”
Christa beet op haar onderlip. “Dokter, wat wilt u mij precies zeggen?”
Zijn blik dwaalde af naar zijn handen.
“Voor de ons bekende varianten van het Marburgvirus bestaat geen tegengif. Het virus dat we bij Matt hebben gevonden is zelfs nog hardnekkiger.”
Ze sloeg haar hand voor haar mond. Haar hart sloeg over en een keiharde brok kroop door haar keel omhoog. Het zweet brak haar uit en ze had een gevoel alsof de kamer om haar heen begon te draaien.
“We bestrijden de symptomen zo goed we kunnen, maar op dit moment kan ik nog niets beloven.”
“Ik wil hem zien.”
“Dat is hoogst...”
“Ik wil hem zien!” riep ze.
Jorritsen bleef kalm. “Ik wilde zeggen dat dat hoogst ongebruikelijk is, maar gezien de omstandigheden wil ik wel een uitzondering maken. Maar niet zonder de juiste voorzorgsmaatregelen.
Nadat ze de entree van de intensive care waren gepasseerd, werd Christa een kleine, wit betegelde ruimte binnen geloodst. Op de vloer waren twee tegels afgeplakt met ieder een blauwe stip en op een van de muren bevond zich een achttal kleine, rode cilinders, die twee aan twee boven elkaar gepositioneerd waren. Helemaal bovenaan hing een kleine, zwarte camera.
“Ga maar met je voeten op de blauwe stippen staan, je gezicht in de richting van de spuitmondjes,” zei Jorritsen, terwijl hij naar een verpleegkundige gebaarde dat deze het apparaat moest activeren.
“Wat is dit?” vroeg Christa.
“Zijn kamer wordt voortdurend gescand, maar tot nu toe hebben we nog geen sporen van het virus waargenomen. Dat zou betekenen dat het zich niet via de lucht verplaatst, maar desondanks wil ik voorkomen dat we straks verantwoordelijk zijn voor verdere verspreiding. Spreid je armen een beetje van je lichaam, je vingers gestrekt en uit elkaar. Als je de zoemer hoort hou je je mond en ogen gesloten en niet inademen door je neus. Bij de tweede zoemer ben je klaar.”
Nog voordat ze verdere vragen kon stellen stapte hij achteruit de gang op en sloot de deur. Even later klonk de zoemer. Christa gehoorzaamde aan zijn instructies en hield haar adem in. Het voelde alsof de acht cilinders koude perslucht over haar heen spoten, maar direct na de kou voelde het alsof haar huid strakgetrokken werd. Na enkele tellen werden de spuitmondjes uitgeschakeld en de tweede zoemer klonk. Terwijl ze haar ogen opende, hetgeen vrij moeizaam ging, kwam Jorritsen de ruimte weer binnen. Christa trok haar mond open en dicht en maakte vuisten met haar handen. Het voelde nu alsof ze door een suikerspinkraam heen was geschoten en bedekt was met een kleverig laagje suiker. Ze streek met haar vingertoppen over haar gezicht. Het voelde verre van kleverig, eerder rubberachtig, als een soort flinterdun latex dat als een nauwsluitend kostuum op haar lijf was gebodypaint.
“Wat is dit nou?” vroeg ze, opgelucht dat haar mond niet was dichtgeplakt. Ze merkte echter wel direct dat ook haar oren waren afgedekt, hoewel het vreemde goedje haar gehoor nauwelijks belemmerde.
“Quaranplast,” zei Jorritsen. “Nooit eerder van gehoord?”
“Niet echt, nee.” Ze wreef over de rug van haar hand, die voelde alsof er een laagje kaarsvet op zat.
“Dit materiaal sluit je lichaam luchtdicht af. Op die manier kunnen we met patiënten werken die zeer besmettelijke ziektes dragen. Je krijgt zometeen nog vacuümschoenen, vacuümbril en een zuurstofmaskertje. Als je luchtwegen en je ogen ook zijn afgesloten kun je zonder risico bij hem komen.”
Nadat Christa van de verdere beschermingsmiddelen was voorzien werd ze door een kleine tussenruimte geleid, waar twee artsen aanwezig waren en de aldaar geplaatste monitoren in de gaten hielden. Een venster voor hen keek uit op de naastgelegen kamer, waar slechts één bed stond, omringd door scanners, sensoren, infuusapparatuur, en andere medische uitrustingen die allen op hun eigen manier hetzelfde doel dienden. Wie in deze kamer terecht kwam was overgeleverd aan de elektronica en medische kennis van de artsen die alles in het werk moesten stellen om hun patiënt in leven te houden.
Christa liep ongemakkelijk op de schoenen, die bij haar enkels naadloos aansloten op de rekbare, doorzichtige coating die over haar kleding, handen en hoofd was gespoten en een dun, ondoorlatend laagje had gevormd. Meer moeite had ze echter met de strakke bril die op haar oogkassen drukte en het zuurstofmaskertje dat de helft van haar gezicht bedekte en met een slangetje verbonden was aan het kleine flesje dat ze als een heuptasje bij zich droeg.
Jorritsen fluisterde een van de twee artsen iets toe.
De man keek over zijn schouder naar Christa, met de blik van iemand die onverwacht bezoek kreeg van een belastinginspecteur. Christa knikte hem zwijgend toe. Ze was de enige in de ruimte die een zuurstofmasker en duikbril droeg en gehuld was in een laag quaranplast. Ze had het idee dat iemand een reusachtig condoom over haar hoofd had uitgerold.
Het gaf een hele nieuwe dimensie aan het begrip ‘voor lul staan.’
De arts stond op en liep naar de deur die naar de IC-ruimte leidde.
“Tien minuten, meer niet. Hij mag zich nu niet inspannen. En als je je duizelig begint te voelen dan kom je direct naar buiten. Quaranplast is niet iets waar je een uur in moet blijven lopen.”
Hij trok de deur open en Christa stapte in het tussenportaaltje dat niet groter was dan een toiletcabine. Boven haar knipperde een rode lamp. De deur werd gesloten, de lamp sprong op groen en met een sissend geluid schoof de volgende deur open.
Voorzichtig stapte ze de IC-ruimte binnen. Een hartslagmeter hield piepend en knipperend zijn bloedcirculatie in de gaten en Christa had het gevoel dat ze een film binnenstapte. Het piepen klonk gelijkmatig en met lange tussenpozen.
Daar lag hij, hulpeloos en alleen en geenszins lijkend op de optimistische jongeman op wie ze verliefd was geworden.
“Matt?” fluisterde ze en nam plaats op de stoel die naast zijn bed stond.
Hij opende zijn ogen en draaide heel langzaam zijn hoofd naar haar toe.
Christa schrok. Zijn oogwit was verkleurd naar een donkergele, bijna bruine tint. Zijn pupillen waren wijd en hadden het prachtige blauw van zijn irissen bijna geheel weggedrukt. Zijn lippen waren droog en gebarsten, met kleine korstjes waar ze gebloed hadden. Zijn hele gezicht zag er dik en gezwollen uit. Ze dacht aan Rein Dulsen.
“Matt? Ik ben het, lieve schat.”
“Het doet pijn, Christa. Zo’n pijn.” Zijn stem klonk zacht en breekbaar, als die van een zieke, oude man.
“Ik weet het, lieverd. Maar ze gaan je beter maken. Deze mensen waken over je zonder je alleen te laten. En ik ben ook bij je en ik laat je niet alleen.”
“Blijf je echt bij me, alsjeblieft?” Hij keek haar smekend aan, terwijl zijn verkrampte handen in de lakens knepen.
“Ik mag niet in de kamer blijven,” zei ze. “Maar ik beloof je dat ik niet weg ga. Ik blijf hiernaast wachten.”
Hij hoestte schor en pijnlijk.
“Wat is er met me aan de hand, lieverd?”
“Je vader heeft geen chip in die spuit gedaan, maar een virus. Hij heeft je ziek gemaakt met een virus, de vuile klootzak.”
Matt kneep zijn ogen dicht. Toen hij ze weer opende liepen er twee tranen over zijn slapen.
“Wat... wat voor virus?”
“Ze weten het nog niet precies,” zei ze zachtjes. “Maar niet iets waar ze niks aan kunnen doen, lieverd.”
Matt probeerde te glimlachen, maar daardoor scheurden de kleine barstjes in zijn droge lippen open.
“Wat kun jij slecht liegen,” fluisterde hij.
“Ze houden je in de gaten, lieverd. En ze doen alles wat ze kunnen om je heel snel beter te maken. Maar jij moet wel vechten, hoor je?”
Matt reageerde niet.
“Matt, hoor je me? Je moet vechten. Voor jezelf en voor mij. Voor onze toekomst. Ik laat je niet achter in dat ruimteschip hier.”
Links van haar begon een apparaat te piepen. Direct werd er op het glas geklopt en de arts, die haar had binnengelaten, gebaarde dat ze de kamer moest verlaten. Ze keek geschrokken naar het venster en toen weer naar Matt, die zijn ogen weer gesloten had. Hij ademde zwaar en de hartslagmeter piepte nu in een sneller ritme.
“Matt, hoor je me?”
Hij gaf geen antwoord.
Opnieuw werd er op de ruit geklopt. De arts, nu zichtbaar geïrriteerd, maakte met grote gebaren duidelijk dat haar aanwezigheid in de IC-ruimte niet langer gewenst was.
“Ja, ik kom al,” snauwde ze en stond op.
“Ik blijf bij je, lieverd. Vechten, beloof je me dat?”
Eenmaal buiten gekomen ving Jorritsen haar op en nam haar mee naar de cabine waar ze was bespoten. Voorzichtig maakte hij haar zuurstofmasker en bril los.
“Niet bewegen,” zei hij en maakte met een klein mesje een sneetje bij haar kruin. Daar trok hij het dunne laagje quaranplast open en trok het uit elkaar, zodat er een groot gat ontstond, dat hij over haar hoofd naar beneden trok. Het materiaal scheurde nu gemakkelijk verder en viel als een grote lap doorzichtige folie op de grond. Christa maakte de speciale schoenen los en stapte er uit. Het was een opluchting om weer frisse lucht op haar huid te voelen, ook al was ze klam van het opgehoopte transpiratievocht.
“Wat was er aan de hand?” vroeg ze. “Wat piepte er ineens?” Ze had direct spijt van haar vraag, want eigenlijk wilde ze het antwoord helemaal niet horen.
“Ze zijn met hem bezig,” zei Jorritsen, zonder haar vraag te beantwoorden. In plaats daarvan haalde hij een chipkaart uit zijn zak.
“Ik moet je eigenlijk terugsturen naar de wachtkamer, maar als je dit pasje meeneemt, dan kun je de kantine in. Daar staan gemakkelijke banken voor als je even wilt gaan liggen. Er zijn snackautomaten en er is koffie.”
“Maar Matt...”
“Hier links om de hoek, de lift naar de tien en dan meteen rechts. Ik kom je halen als er nieuwe ontwikkelingen zijn.”
Christa legde zich erbij neer en nadat ze haar eigen schoenen had aangetrokken volgde ze de aanwijzingen die haar naar de personeelskantine brachten.
Bij binnenkomst hoorde ze de muziek die zachtjes uit de plafondspeakers klonk, alsook het geluid van de tv die aan stond, maar de ruimte was verder volkomen verlaten. De glazen vitrines, die voorzien waren van hetzelfde cateraarslogo als in haar eigen kantine bij NedNews, waren leeggeruimd en verduisterd. Alleen de mandjes met snoepwaren die niet in een van de automaten verkrijgbaar waren, stonden nog achter het glas. De displays van de twee kassa’s wierpen een zachtgroen schijnsel in de schemerachtige hoek van de kantine. Aan de andere kant, waar iets meer licht brandde, stonden vier rijen tafels. Er waren twee zitjes ingericht, met kleine glazen salontafeltjes waarop e-readers lagen en een enkel medisch tijdschrift dat nog op papier werd uitgebracht.
Naast de deur, tegen de muur, stonden drie comfortabel uitziende lederen bankstellen. Ze bedacht zich geen moment en plofte neer op de eerste bank, die verrassend zacht bleek. Even keek ze onwillekeurig naar de tv, waarop een waarschijnlijk zelfbenoemde expert oreerde bij schematische weergaven van Dulsens uitvinding.
“We hebben onmiskenbaar te maken met een onuitputtelijke bron van energie. De exacte gegevens zullen het nog moeten uitwijzen, maar vermoedelijk vormen deze platen de brug die het mogelijk maakt om de virtuele protonen over te hevelen. Zeer opmerkelijk dat uitgerekend een van de bekendste theorieën, die we tevens voor een van de meest onmogelijke sensatieverhalen hielden, uiteindelijk de sleutel is gebleken tot... tot...” De man maakte grootse gebaren en zocht even naar de juiste bewoordingen om zichzelf zo interessant mogelijk te maken bij de toeschouwers. “Tot de heilige graal van de wetenschap.”
Christa keek met vermoeide ogen naar het scherm, waar de man driftig heen en weer liep voor de tekeningen. “De ZPE unit is een unieke mijlpaal in de geschiedenis van de mensheid en kenmerkt het einde van een eeuwen durende zoektocht. Niet alleen kan het apparaat zichzelf voor eeuwig draaiende houden, of in elk geval tot de onderdelen beginnen te slijten, maar een enkele unit kan afhankelijk van de grootte een complete fabriek, een woonwijk, een hele stad, misschien zelfs wel een klein land van energie voorzien. De mogelijkheden zijn eindeloos.”
Ze tastte naar haar telefoon en koos het nummer van Gerards. Het duurde even voor hij opnam en hij klonk hees en afwezig toen hij antwoordde.
“Hallo?”
“Steven, met Christa.”
“Christa, weet je wel hoe laat het is?”
“Sorry dat ik je wakker bel.”
“Het is niet erg, ik kon toch niet goed slapen. Heb je de tv aan?”
“Steven...”
“Alle zenders hebben het over ons. Tv, radio, GlobaNet, het nieuws is overal, wereldwijd. En wat denk je? De OPEC is in rep en roer. De organisatie dreigt om te vallen nu men beseft dat de wereld binnenkort geen druppel olie meer nodig heeft.”
“Steven...”
“En ik zapte zojuist langs CNN. De Russen zijn laaiend. Ze voorzien al dat ze geen kant meer op kunnen met hun gasmonopolie. Chris, ik realiseer me nu pas wat een impact dat ding heeft. Dit gaat verder dan stroom uit het stopcontact, verder dan een kleine ZPE unit in ieder huishouden. Hij zal straks echt iedere energiebron gaan vervangen. Centrale verwarming op gas is verleden tijd, autorijden op dure, stroomvretende accu’s is voorbij, overal zullen kleine en grote ZPE unit’s worden geplaatst. Ontwikkelingslanden krijgen elektriciteit in de meest achtergebleven gebieden. En op termijn zal de wereld schoner worden, het milieu kan zich misschien nog gaan herstellen. Chris, we hebben wereldgeschiedenis geschreven, meisje.”
Hij ratelde door als een hondsdolle aap op een overdosis speed.
“Steven... ben je nu eindelijk klaar?”
“Wat?”
“Matt is met spoed opgenomen in het ziekenhuis.”
Gerards zweeg.
“Hij ligt op de IC.”
“Wat... hoe...?”
“Wanders heeft hem blijkbaar geen chip ingespoten maar een virus.”
“Mijn god...”
Ze hoorde zijn adem op de lijn.
“Wat zijn de symptomen?” vroeg hij.
Ze beschreef wat ze gezien had, terwijl Gerards in stilde luisterde. Toen ze klaar was vroeg ze hem naar zijn mening.
“Ik weet welk virus het is,” zei hij. Zijn stem klonk zorgelijk.
“De overheid heeft ons een half jaar geleden benaderd met de vraag om onderzoek te doen naar een virus dat mogelijk ingezet zou kunnen worden als het conflict tussen het Westen en Pakistan uit de hand loopt. Beide partijen schijnen over dit virus te beschikken en zullen niet schromen om het in te zetten als de vijand over de schreef gaat. Het Marburgvirus zou een pandemie kunnen veroorzaken met honderden miljoenen doden tot gevolg. De schade zou groter zijn dan die van een nucleaire aanval. Het is een worstcase scenario waar niemand rekening mee durft te houden, maar we moeten het wel.”
“Is er een tegengif?” vroeg Christa.
Gerards zweeg.
“Zeg me alsjeblieft dat er een tegengif is.”
Hij schraapte zijn keel. “We hebben een team dat hard werkt aan een tegengif en we zijn er bijna.”
“Breng het hierheen. Nu meteen.”
“Christa...”
“We moeten het proberen. Misschien is het zijn enige kans.”
“Christa...”
“Wat?”
“Tijdens de experimenten hebben we het virus opzettelijk gemuteerd. We hadden een krachtiger, agressiever virus nodig om de werking van het tegengif beter en sneller te kunnen beoordelen. De mutant is echter zo agressief dat het tegengif hier geen enkele grip op heeft, als het al zou werken. Het zou hetzelfde zijn als een hartinfarct behandelen met een aspirientje.”
“Je bedoelt...?”
“Ik bedoel dat er geen tegengif is, Christa.”
De tranen sprongen in haar ogen.
“Steven, je moet me helpen. Je moet Matt helpen. We kunnen hem niet aan zijn lot overlaten. Het enige dat ze hier kunnen is met twintig verschillende apparaten meten hoe lang het duurt voordat hij dood gaat.”
“Ik vind het verschrikkelijk,” zei Gerards, “maar ik kan hem niet helpen. Ik zou niet weten hoe.”
“Dat kan niet,” huilde Christa. Ze hoorde hoe haar stem oversloeg. “Je kunt hem niet in de steek laten, verdomme.”
“Christa, ik... het spijt me.”
De telefoon gleed uit haar hand en viel op de grond. Ze liet zich opzij vallen op de bank en verloor zichzelf in de wanhoop die haar keel dichtkneep. De tranen van haar gebroken hart stroomden over haar gezicht.
Dit was niet hoe het moest eindigen. Zo had het niet moeten zijn. Ze was teveel kwijtgeraakt. Zoveel dingen die ze nu moest missen, zoveel dingen die Matt nooit had gehad. Ze kon hem niet ook nog verliezen.
Terwijl de televisie aan de muur de beelden toonde van al Wadihs arrestatie, gevolgd door de zoveelste compilatiebeelden van de triomfantelijke onthulling in Dulsens kelder, huilde Christa in het donkerste dal dat ooit in het fundament van haar leven was geslagen.
De nacht kroop gestaag voorbij en maakte langzaam plaats voor het ochtendgloren. De lucht was bewolkt en een grauwe nevel verstikte het land toen een bijna onzichtbare zon opkwam en aarzelend haar eerste licht door de vensters van het medisch centrum liet schijnen.
Jorritsen zat op zijn kamer en rondde een laatste rapportage af, alvorens hij zijn notepad in zijn tas kon steken en naar huis mocht gaan. Het was vijf minuten voor zeven, maar zijn nachtdienst leek verlengd te worden, toen plotseling de deur open zwaaide en een jonge verpleegkundige, half buiten adem, de kamer binnenkwam.
“Jezus, knul,” zei Jorritsen geschrokken. “Dat is niet goed voor mijn hart, hoor.”
“Sorry dokter. Maar dokter Offermans vroeg of u met spoed naar de IC wilt komen.”
Jorritsen liet de rapportage liggen en stond direct op.
“Wat weet je?” vroeg hij, terwijl hij met grote, haastige stappen mee liep door de gang.
“Het is patiënt Wanders, zijn situatie is verslechterd. Meer heeft dokter Offermans mij niet verteld. Ik moest als een speer naar u toe om u erbij te halen.”
Jorritsen stormde de observatiekamer van de IC binnen. De beide artsen stonden met vacuümbrillen en zuurstofkapjes over Matt gebogen. Een van hen gaf hem een injectie, terwijl de ander zijn pupillen controleerde. Hun platgedrukte haar verried dat ze in quaranplast gehuld waren om zich tegen een eventuele besmetting te beschermen.
Jorritsen drukte op de intercom.
“Offermans, wat is er aan de hand?”
Offermans keek niet op van de injectienaald en schreeuwde zijn antwoord door de kamer.
“Leverfalen. Zijn hartslag is onregelmatig en er zijn nieuwe bloedingen opgetreden.” Vanuit de observatieruimte hoorde Jorritsen het versnelde piepen van de ECG monitor. Matt verkrampte in zijn bed en trok wild aan de stevige katoenen enkelbanden.
“Hij neemt geen vocht meer op,” zei Jorritsen, die zijn ervaren blik over de monitoren liet glijden.
“Vertel me wat nieuws,” snauwde Offermans. “Wat is dit godverdomme voor een virus, man?”
Een harde zoemtoon klonk in de kamer. De tweede arts keek over zijn schouder naar een monitor die naast hem stond. “Cardioversie slaat niet aan,” riep hij. “Hij gaat verder achteruit.”
Jorritsen bekeek de monitoren aan zijn kant van het glas. “Offermans, hij gaat richting ventrikelfibrilatie.”
“Ik weet het, ik weet het,” riep de man nijdig, terwijl hij de injectienaald uit Matts arm trok. Hij stak zijn arm uit naar zijn collega en knipte gehaast in zijn vingers.
“Defibrilator standby. Voor alle zekerheid.”
“Staat gereed.”
“Alert jongens,” riep Jorritsen. “We gaan die knul godverdomme niet verliezen.”
“Hallo? Alles goed?”
Christa schrok wakker van de hand op haar arm. Haar ogen brandden en haar hoofd klopte. Het bedompte gevoel in haar hoofd -ze haatte deze kater die ze altijd aan een huilbui overhield- werd versterkt door een ernstig slaaptekort. Desalniettemin kroop ze haastig overeind toen ze zag dat niet alleen de verpleegster die haar had wakker geschud, maar tenminste tien, twaalf anderen nieuwsgierig naar haar keken. Buiten was de dag alweer begonnen en een passieve najaarszon scheen ergens achter de dikke, grijze wolken die ze door het raam kon zien.
“Weet je waar je bent?” vroeg de verpleegster.
“Dat is die van tv,” hoorde ze iemand bij de koffieautomaat zeggen. “Van de ZPE unit, toch?”
Heel even keek ze naar de televisie die nog altijd aan stond. CNN bleef in de ban van haar ontdekking en toonde juist een animatie van de werking van het apparaat.
“Ja,” zei ze. “Sorry, ik was in slaap gevallen.”
“Je werkt hier niet hè? Hoe ben je hier binnengekomen?”
Christa tastte haar broekzakken af en vond het pasje, dat ze overhandigde.
“Dokter Jorritsen heeft me hier naartoe gestuurd, zodat ik even kon rusten.”
De verpleegster bekeek het pasje vluchtig en gaf het daarna terug. “Je ziet er uit alsof je wel een kop koffie kunt gebruiken.”
“Graag.”
De jonge vrouw draaide zich om en liep naar de automaat.
Terwijl Christa wachtte op de koffie opende Jorritsen de deur en liep direct op haar af. Hij ging naast haar zitten en legde zijn hand op haar schouder.
“Sorry dat ik je zo lang heb laten wachten.”
“Hoe is het met Matt?”
Zijn blik dwaalde door de kantine, waar iedereen zijn eigen gang weer was gegaan. Alleen de verpleegster die terugkwam met de koffie had nog oog voor de ongewone gast in hun midden.
“We zijn de hele nacht met hem bezig geweest,” zei hij op discrete toon.
Christa nam de koffie aan die haar werd aangereikt.
“Dankjewel.”
“Het gaat niet goed met hem,” zei Jorritsma zacht.
Ze hield haar vingers voorzichtig tegen het kopje. “Kunt u wat specifieker zijn?”
“Hij krijgt al uren vocht toegediend, maar zijn lichaam reageert er niet op zoals we hopen. De pijnstillers zijn ontoereikend en de virusremmers hebben ook niet het gewenste resultaat.”
“Tering man, is er ook nog iets positiefs?”
“Ik zou willen dat ik beter nieuws voor je had, Christa. Maar het is geen onderdeel van mijn beroep om de waarheid te verbloemen.”
Het porselein in haar handen werd langzaam heter, maar ze had weinig gevoel in haar vingers.
“Is hij aanspreekbaar?”
“Zo nu en dan verliest hij het bewustzijn, maar in principe is hij nog wel aanspreekbaar, ja.”
“Ik wil graag naar hem toe, dokter.”
Hij stond op en reikte haar de hand. “Daarom ben ik je ook komen halen. De pijn wordt te hevig voor hem en we hebben besloten dat het beter is om hem in coma te brengen.”
Christa trok zich op aan zijn hand en nam de koffie mee toen ze hem volgde. Duizend gedachten en geen van allen kon ze een plek geven.
Er was intussen alweer volop bedrijvigheid in de wandelgangen. Medisch personeel liep af en aan. Sommigen hadden notepads bij zich, anderen liepen rond met medische apparatuur. Vrijwilligers in groene hemden begeleidden patiënten en bezoekers naar hun bestemming en hier en daar klonk het geluid van telefoons.
Jorritsen ging haar voor in de lift en wachtte tot de deuren sloten.
“We weten niet of hij nog uit zijn coma zal geraken,” zei hij.
“Wat? Hoe bedoelt u? Het is toch alleen tegen de pijn?”
“Pijnbestrijding is wel het minste dat we voor hem kunnen betekenen. Zijn toestand verslechtert nog steeds.” Jorritsen pakte haar beide schouders vast en keek haar ernstig aan.
“Christa, je moet serieus overwegen om dadelijk afscheid van hem te nemen.”
Het kopje viel op de vloer van de liftkooi en sprong in scherven uit elkaar. De koffie spatte als een donkerbruine verfbom uiteen.
In tegenstelling tot de gangen, waar niet alleen het daglicht, maar ook het felle kunstlicht nu de ruimte vulden, was de observatieruimte naast de IC-kamer van Matt nog altijd in schemerduister gehuld. Waarschijnlijk had men zo beter zicht op de patiënt en op de vele monitoren met hun grafiekjes, cijfertjes en onophoudend gepiep en gezoem, maar Christa kreeg het gevoel dat ze de ontvangstruimte van een mortuarium binnen liep. Het quaranplast trok aan haar huid en voelde ongemakkelijk, evenals de strakke bril en het mondkapje dat haar keel droger maakte dan hij al was.
De artsen die er vannacht hadden gezeten, waren vervangen door twee collega’s van de dagdienst.
“Jongens, dit is Christa,” zei Jorritsen.
De vrouwelijke helft van het stel draaide zich om en stak routineus haar hand uit. “Ach ja, inderdaad. We waren al geïnformeerd. U bent degene die dat nieuwe wonderapparaat heeft ontdekt.”
“Ik heb het alleen laten zien,” zei Christa. “Meer niet.”
“Hoe dan ook, u bent wereldberoemd. Klopt het dat meneer Wanders hier ook een belangrijk aandeel in de ontdekking had?”
Ze knikte.
“Het spijt me dat dit nu allemaal moet gebeuren,” zei de vrouw. “Ik heb met u te doen hoor.”
Jorritsen tikte de man naast haar tegen zijn arm. “Rob, geef haar alle tijd die ze nodig heeft, oké?”
Daarna draaide hij zich om naar Christa.
“Je mag naar binnen.”
De binnendeur schoof sissend open. Afgezien van de regelmatige piepjes en het mechanisch klikken van een van de vele apparaten was het muisstil in de kamer.
Er weerklonken hier geen stemmen, voetstappen of klapperende deuren. Geen telefoons, radio of televisie.
Matt lag doodstil in bed, alleen en verloren tussen de elektronica en mechanica van het indrukwekkende medische circus om hem heen. Weerloos en hulpeloos lag hij daar, als een fragiel, pasgeboren kindje in een couveuse.
Christa kwam stapje voor stapje dichterbij en voelde de brok in haar keel aanzwellen. Hij zag er onwerkelijk uit. Zijn huid was schilferig en gebarsten, alsof hij volledig uitgedroogd was, maar tegelijk dik en gezwollen van het opgehoopte vocht. Zijn lippen hadden dezelfde kleur als de paarsblauwe aders die door zijn wangen kropen. Uiterlijk was hij niet de Matt die ze had leren kennen en die ze vannacht hier naartoe had gebracht, maar dit stootte haar allerminst af. Hij opende zijn verzwakte ogen en ondanks de verkleuringen zag ze direct dat hij innerlijk nog dezelfde lieve jongen was. Het liefst nam ze hem in haar armen, maar ze beheerste zich en nam plaats op de stoel naast zijn bed.
“Matt? Lieverd?”
Hij toonde een hele zwakke glimlach en een traan stroomde over zijn grauwe gezicht.
“Kom je me halen?” fluisterde hij zwak.
Ze legde voorzichtig haar hand op de zijne. Het quaranplast vormde een ongemakkelijke folie tussen beide, maar ze kon hem tenminste even aanraken. Zijn hand voelde koud en reageerde niet op haar aanraking.
“Hoe voel je je, lieverd?”
Hij kneep zijn ogen dicht en ze besefte dat pijn niet altijd in woorden is uit te drukken. Haar ogen werden waterig, maar ze probeerde niet te huilen, al was het maar omdat de vacuümbril dan kon beslaan.
“Ik wil naar huis.”
“Je mag dadelijk lekker gaan slapen, lieve schat,” zei ze. “En als je slaapt, dan voel je geen pijn meer. Het komt allemaal goed.”
Ze vervloekte zichzelf om de leugens die ze vertelde, maar elk sprankje hoop, elk lichtpuntje kon hem dat kleine beetje kracht geven dat hij nodig had om te vechten.
Matt zei niets. Hij hield zijn ogen dichtgeknepen en schudde zachtjes zijn hoofd.
Christa schoof dichterbij tot de stoel tegen het bed stond.
“Ik blijf over je waken, lieve schat, dat beloof ik je. En als je weer beter bent, dan gaan we samen het huisje zoeken waar we van dromen. Weet je nog? Waar we het gisteravond over hadden?”
Zwijgend gaf hij een klein, subtiel hoofdknikje.
“We gaan er samen voor knokken, schat. Jij en ik,” zei ze en probeerde zich groot te houden. “Ons huisje krijgt een mooi wit hek, met een prachtige tuin. En in die tuin staat een oude eikenboom. Zie je hem?”
Matt kneep met zijn ogen.
“Als het zomer wordt, dan gaan we samen onder die boom liggen en dan kijken we met z’n tweetjes naar de zonsondergang. En samen zullen we oud worden in dat huisje.
Samen, Matt, hoor je me? Samen.”
Hij zweeg en hield zijn ogen gesloten.
Het glas van haar vacuümbril begon te beslaan.
“Beloof je me dat je zult vechten, schat?”
Haar ogen traanden en haar blik vertroebelde. De kamer om haar heen verdween in de mist.
Zonder aarzelen trok ze de bril van haar hoofd en wreef de tranen uit haar ogen.
“Matt, ik hou zo ontzettend veel van je.” ze legde haar arm over hem heen, gleed van de stoel en legde huilend haar hoofd op zijn borst. Ze voelde zijn ademhaling.
“Ik smeek het je Matt, laat me alsjeblieft niet alleen achter. We hebben een heel leven voor ons.”
Hij zweeg en bleef stil liggen.
Ze nam zijn hand in de hare, tilde haar hoofd van zijn borst en drukte zijn koude vingers tegen haar wang. Haar hart schreeuwde het uit. Met denkbeeldige armen probeerde ze hem te omsluiten en mee te nemen. Weg uit deze klotekamer. Weg uit deze medische fabriek. Weg uit de greep van het virus dat hem voorgoed uit haar leven dreigde te sleuren.
Haar warme tranen vielen op de koude huid van zijn arm.
“Je mag niet gaan, Matt. Je mag echt niet gaan. Beloof je me dat je zult vechten? Beloof je het me?”
Ze kreeg geen reactie.
Met haar vrije hand trok ze het mondkapje van haar gezicht en drukte zijn hand tegen haar lippen. Zachtjes kuste ze zijn ijskoude vingers. Ze legde haar eigen hand in de zijne en omsloot hem met haar andere hand, alsof hij haar nog een laatste keer vasthield.
Er klonk een stem over de intercom die haar toeriep onmiddellijk de bril en het mondkapje op te zetten, maar het was slechts een echo in de verte. Ze hoorde nu alleen de denkbeeldige stem van Matt en zag door haar tranen heen de mooie momenten die ze samen hadden gedeeld. Ze hoorde zijn beminnelijke lach en zag zijn dromerige blauwe ogen.
“Matt, beloof het me,” fluisterde ze snikkend. “Beloof me toch alsjeblieft dat je me niet zult verlaten.”
Hij kneep in haar hand.
Het was heel zwak, maar het was onmiskenbaar.
Hij sprak niet meer en hij keek niet meer, maar ze had zijn belofte.
In de verte klonk een zoemer. Een zoemer die snel dichterbij kwam. Om hem heen begonnen rode lampjes te knipperen. Een groene lijn op een monitor sloeg wild uit. De pieptoontjes die haar daarnet niet meer waren opgevallen, begonnen te versnellen. De hele kamer leek tot leven te komen. Alles, behalve Matt, maar ze had zijn hand in de hare en ze had zijn wil om te leven gevoeld. Voorzichtig boog ze voorover. Het gezoem, gepiep en geflits leek in slowmotion om haar heen te cirkelen. Langzaam kwam ze dichterbij, tot ze zijn adem in haar gezicht kon voelen. Haar lippen raakten de zijne en heel teder kuste ze hem. Ze sloot haar ogen en voor even was ze terug in zijn kamer, waar ze bij hem zat en luisterde naar zijn ontwapenende passie voor dieren. De goedheid van zijn hart, waarvoor ze was gevallen, straalde van hem af als een aura, helderder dan de zon zelf.
Ze wilde voor eeuwig bij hem blijven en hield haar ogen gesloten.
Even was er geen ziekte, geen ziekenhuis, geen dood die voor de deur stond. Ze waren alleen met elkaar.
Ze waren samen.
De deur zwaaide open en de beide artsen kwamen binnen. Het drong pas tot haar door toen ze de handen rond haar armen voelde en haastig omhoog getrokken werd.
“Naar buiten, vlug,” hoorde ze een stem roepen. “Je had die dingen nooit mogen afnemen.”
“Bloeddruk?” riep een andere stem vragend.
“Naar buiten!”
Ze werd door twee handen tussen haar schouderbladen naar de deur geduwd.
“Bloeddruk! Nu!”
Een schelle pieptoon. De deur schoof sissend achter haar rug dicht en de volgende deur opende. Een derde arts met bril en mondkapje trok haar naar buiten en haastte zich naar binnen.
“Christa?”
Het piepte en zoemde nog steeds om haar heen.
“Christa!”
Jorritsen nam haar bij de arm en duwde haar een andere kamer binnen.
“Je mondkapje. Waarom heb je dat gedaan?”
“Wat gebeurt er met hem?” schreeuwde ze. Ze voelde dat ze in paniek raakte en probeerde kalm te blijven, maar de intensive care stampte als een kudde olifanten om haar heen en dreigde haar te vertrappen.
“Je wordt meteen afgezonderd.”
“Ik wil weten wat er met hem gebeurt!”
Jorritsen sloeg de deur voor haar neus dicht.
Ze bleef achter in een lege kamer, waar uitsluitend een bed stond, terwijl in de naastgelegen ruimte werd gevochten voor het leven van haar geliefde.
Huilend zakte ze door haar knieën en liet zich op de grond vallen. Haar handen gleden omlaag over de betegelde muur en de tranen van haar hart overmanden haar. Ze sloeg met haar vuisten op de grond, schokte over haar hele lichaam en voelde dat de paniek niet meer te stoppen was. Ze was volkomen machteloos en dat kon haar verstand niet accepteren.
Terwijl Jorritsen zich naar de sproeicabine haastte en zich in quaranplast hulde, liet Christa de aanval over zich heen komen als een nucleaire explosie over een stad. De wanhoop en de woede raasden, schopten en sloegen. Het vuur brandde in haar huid en haar longen vulden zich met duizend schreeuwen van angst, verdriet en razernij over de muren die haar weghielden bij Matt, over het virus dat hem kapot maakte, over Wanders die hem vermoordde.
Ze kroop door de kamer, ze liep door de kamer.
Ze sloeg tegen de muren en schopte tegen de deur, tot tenslotte de uitputting het won van de razernij.
Ze wierp zich huilend op de grond en voelde hoe het monster van de angst in haar verstomde. De vermoeidheid keerde langzaam terug en bracht haar geleidelijk tot rust. Ze kneep haar ogen dicht en liet haar emoties de vrije loop, opdat ze haar hart uit hun verstikkende greep zouden verlossen.
“Christa?”
Ze opende haar ogen.
Jorritsen keek haar aan.
“Sorry,” zei hij.
“Je moet behoorlijk uitgeput zijn geweest om op deze harde vloer in slaap te vallen.”
Ze keek om zich heen en zag dat ze nog in dezelfde kamer lag. De vermoeidheid had zich wederom meester van haar gemaakt.
“We hebben je gescand en je bent gelukkig niet besmet.”
Met haar hand greep ze naar de stampende voorhamer in haar hoofd en probeerde overeind te komen.
“Voorzichtig,” zei Jorritsen, die haar arm pakte en haar overeind hielp.
“Mijn hoofd doet pijn,” zei ze zachtjes.
“Dat is niets dat niet met een simpele pijnstiller is op te lossen,” zei hij. “Je mag van geluk spreken dat het daarbij is gebleven. Wat je gedaan hebt was heel onverstandig van je. We nemen zulke veiligheidsmaatregelen niet voor niks.”
“Wat had je gedaan als jouw vrouw daar lag, dokter?” vroeg ze.
Hij keek haar begrijpend aan.
“Kom,” zei hij. “Er staan taxi’s voor de deur. Ga lekker naar huis, probeer wat te slapen.”
“Matt,” fluisterde ze. “Is hij...?”
Jorritsen knikte.
“Hij wordt onafgebroken gemonitord en er is continu iemand bij hem. Probeer je niet teveel zorgen te maken, daar bereik je niks mee. Hopen is alles dat we nu kunnen doen.”
De taxi bracht haar naar de laatste plaats op de wereld waar ze nu wenste te zijn. De rit verliep in een geluidloze roes. Mogelijk sprak de chauffeur tegen haar, maar ze hoorde het niet. Evenmin hoorde ze de motelportier die de boodschap van zijn collega had doorgekregen en wilde weten wat zich die nacht precies had afgespeeld. Christa zweeg en liep door op de automatische piloot.
Niets telde.
Niemand telde.
De wereld was verworden tot een tweedimensionaal bordkartonnen decor. Een oester die haar misère omsloot en haar, als de dof geworden parel in die ellende gevangen hield.
Ze viel op het bed dat niet eens het hare was en staarde naar de grijze wolken die buiten voorbij sleepten als een verstikkende deken waar geen einde aan kwam. Haar tranen vertroebelden haar blik, deden de kamer zwemmen en langzaam sloot ze haar ogen, om zichzelf in een gitzwarte slaap te huilen.
Er volgden eindeloze uren, die de wijzers van de klok tartten en geen notie namen van dag en nacht.
Ze sliep, ze dwaalde, ze huilde.
Honger bestond niet meer en als ze zichzelf er niet van had weerhouden om naar de drankenhandel te lopen, dan had ze haar dorst gelest met een onvermijdelijke alcoholvergiftiging.
De dag kwam, ging en kwam weer.
De wolken bogen zich dreigend over het land.
Nu en dan regenden ze zilte tranen, maar de zon kwam er niet meer doorheen. Het gevoel voor tijd weekte langzaam van haar los. Ritme bestond niet meer en terwijl de ene dag een uur leek, leek het volgende uur een dag.
Ze speelde met de gedachte om alles los te laten. Om haar koffer te pakken en naar Oostenrijk te vertrekken. Haar moeder zou zich intussen toch wel verzoend hebben met haar vertrek naar Nederland. Of sprak ze nog altijd niet met haar?
En Bart? Verzoening moest toch mogelijk zijn? Maar haar gevoelens voor hem had ze van zich af gehuild. Ze hadden plaatsgemaakt voor de euforie van een nieuw begin, voor de prikkelende vlinders, de zinderende vonken voor die nieuwe liefde, die met haar de toekomst zou vormen. Het allerergste, daar probeerde ze niet aan te denken. Het zware bonken van de beklemmende gedachte die met een stormram op de poort van haar verstand beukte. De gedachte die tenslotte binnen wist te dringen toen de telefoon ging en ze verzocht werd om naar het ziekenhuis te komen.
Het moment was daar.
Ze barstte in huilen uit en drukte de lijn weg zonder antwoord te geven op de vrouw die haar vraagde of ze zo snel mogelijk wilde komen.
Ze wilde niet, ze durfde niet.
Deze confrontatie was er een teveel. Nooit had ze geweten dat loslaten wat ze lief had zo godvergeten moeilijk kon zijn.
Onderweg naar het ziekenhuis spookten de beelden door haar hoofd.
De doos met zijn persoonlijke bezittingen die ze door een zwijgzame man in zwart kostuum kreeg aangereikt. De spullen waarvan ze niet eens wist wat ze ermee zou moeten. Moest ze een uitvaart regelen? En wie zou daarbij zijn?
Hoe zou hij er uit zien? Lag hij nog op de IC of hadden ze hem in zo’n veredelde koelkast geschoven zoals ze weleens op televisie zag. Moest ze hem identificeren? Had hij een laatste boodschap voor haar achtergelaten?
Het drukke verkeer raasde voorbij, een voorbode van de avondspits die spoedig zou beginnen. De zon brak langzaam door het uitgedunde wolkendek en liet haar eerste, verlegen stralen voor het eerst in dagen schijnen. Een enkel moment kregen ze de kans om in haar vermoeide ogen te schijnen, maar de auto reageerde hier direct op en verduisterde de bovenkant van de voorruit.
Ze parkeerde haar auto voor het medisch centrum. Galileo meldde zich direct. “Let op, u staat op een taxistrook met kentekenregistratie. Hier parkeren kost 170 euro. Er zijn twee parkeergarages in de directe omgeving. Ik adviseer de instructie op te volgen om een van deze parkeergarages...”
Ze wierp het portier achter zich dicht en liep verslagen naar de grote, glazen toegangsdeuren.
Het was druk in de grote hal. Bezoekers, patiënten en medisch personeel krioelden door elkaar. Mensen bezochten de winkels en boetiekjes. Er werden bloemen, snoep en wenskaarten gekocht. Twee meisjes kirden verheugd bij een paar schoenen in een etalage en de binnenterrasjes van de verschillende lunchrooms en restaurants zaten vol. Mensen op houten stoeltjes dronken hun koffie onder parasols die de beleving van de kunststof grasmatten moest verhogen. Enkele schermen die op verschillende plaatsen waren opgehangen toonden algemene informatie alsook de uitzending van het interne televisiestation. Andere schermen waren afgestemd op CNN Europe en lieten beelden zien van een groep natuurkundigen aan de State University in New York, die een apparaat hadden gebouwd dat sprekend leek op een miniatuuruitvoering van Dulsens ZPE unit. Sommigen bekeken de schermen en luisterden naar de uitzending middels een van de vele gratis headsets die onder de schermen aan kleine haakjes hingen. De meeste mensen liepen door en letten vooral op etalages en op anderen in hun gezelschap.
Iedereen was bezig met zichzelf of met zijn dierbaren.
Hier was je een nummer, een niemand. Hier maakte het niemand uit wat je had of wat je kwam doen. Wat het ook was, er was altijd wel iemand die iets ergers had. Christa was slechts één van de tienduizenden zielen die elke dag door deze hal liepen. Niemand kon zien dat zij haar geliefde had verloren, laat staan dat het ook maar iemand interesseerde. Ze liep in een rechte lijn naar de receptie en waadde door de waas die de wereld om haar heen vormde.
Een schouder stootte tegen de hare, een man met een boodschappentas week uit. Iedereen en niemand om haar heen.
“Ik ben opgebeld, ik moest me melden,” zei ze zachtjes.
De man achter het glas tikte met een pasje op zijn desk.
“Uw naam?”
“Christa Winkler?”
“Opname of bezoek?”
“Wat?”
“Bent u patiënt of komt u een kennis of familielid bezoeken.”
“Eh... mijn vriend ligt hier. Ik ben bij hem geroepen.”
“Zijn naam?”
“Matt... Matt Wanders.”
De man tikte de gegevens op zijn scherm en haalde een moment later een pasje uit een kleine cardprinter, dat hij onder het glas door schoof.
“Haalt u dit door de reader in een van de liften, dan krijgt u de weg gewezen. Mocht het niet lukken, spreekt u dan een van onze medewerkers aan die u kunt herkennen aan de groene hemden. Zij zijn u graag van dienst.”
Zwijgend nam ze het pasje aan en liep door naar de eerste liftenhal, waar ze samen met een oude man in een lift stapte.
“U moet hem door die gleuf halen,” zei ze zachtjes toen ze zag dat de man hulpeloos om zich heen keek met het pasje in zijn hand. Ze nam het van hem over en haalde het door de reader, die groen oplichtte.
“Welkom. Deze lift brengt u naar de vijftiende verdieping. Gelieve daar uit te stappen en u naar links te begeven. De persoon die u bezoekt ligt op kamer 1508 Oost. Voor medische informatie kunt u zich richten tot dokter Hermans, of een van onze begeleiders.” De vrouwenstem klonk nasaal en te overdreven vriendelijk.
De lift begon onmiddellijk te stijgen. Christa gaf het kaartje terug en terwijl de oude man haar vriendelijk bedankte, trok ze haar eigen pasje door de reader. Het licht, dat zojuist op rood was gesprongen, werd wederom groen.
“Welkom. Deze lift brengt u naar de vierde verdieping. Gelieve daar uit te stappen en u naar rechts te begeven. De persoon die u bezoekt ligt op kamer IC-12, uitsluitend toegankelijk onder begeleiding. Voor medische informatie kunt u zich richten tot dokter Jorritsen of een van onze begeleiders.”
De lift had intussen de vijftiende verdieping bereikt en de oude man stapte uit, haar nogmaals bedankend voor de hulp. Ze knikte en wachtte tot de deuren sloten, waarna de kooi naar beneden schoot.
Op de IC-afdeling was het rustig. Een verpleegkundige liep juist voorbij toen ze uit de lift kwam, maar verder zag de hal er leeg en opgeruimd uit.
Ze volgde de verlichte bordjes aan het plafond die haar naar de IC-kamers tien tot en met vijftien leidden. Vlak voor het einde van de gang verscheen plotseling een gezette man, die uit een nis opdoemde. Even twijfelde ze, maar lang had ze niet nodig om te beseffen dat het Jorritsen was die uit de wachtkamer kwam en kennelijk op haar had zitten wachten.
“Christa, hierheen,” zei hij. “Ik heb ze direct gevraagd of ze je wilden bellen.”
“Waar is hij? Hebben ze hem hier gelaten?” vroeg ze.
“Ja, natuurlijk. Wat dacht je dan?”
Ze haalde haar schouders op. “Ik weet het niet, moet hij niet gekoeld worden ofzo?”
“Waar heb je het over?”
“Ik weet niet hoe die dingen werken. Wat doen ze met zijn spullen?”
Jorritsen pakte haar bij haar schouders en keek haar ernstig aan.
“Christa, ik vermoed dat ik weet waar je naartoe wilt, maar ik kan je geruststellen. Hij is niet dood.”
Hij zag haar blik door de gang dwalen en kneep stevig in haar schouders.
“Hij leeft, Christa. Hij is niet dood. Matt leeft. En het gaat beter met hem.”
“Wat?” In een impuls vroeg ze om bevestiging, maar de boodschap kwam aan. Ze keek hem recht in zijn ogen, met een blik die smeekte om een verklaring.
De deur naar de observatiekamer zwaaide open. Er zat nog maar één arts in de ruimte en hij schonk weinig aandacht aan de patiënt in de aangrenzende kamer. Jorritsen liet haar voor gaan.
“Tot eergisteren ging het erbarmelijk slecht met hem. Ik was opgelucht dat ik je afscheid van hem had laten nemen, want die kans krijgt helaas niet iedereen. We hebben drie keer moeten ingrijpen en hem ternauwernood in leven kunnen houden, maar het leek een strijd die niet gewonnen kon worden. Tot ik tegen de avond bericht kreeg dat zijn toestand stabiliseerde. Ik ben direct komen kijken en heb hem die avond mee in de gaten gehouden.”
“Progressie zet verder door,” zei de man aan de observatiedesk.
“Ik zag dat hij niet zomaar stabiliseerde, hij leek zelfs vooruit te gaan.”
Christa’s hart maakte een sprongetje. “Waarom hebt u me toen niet gebeld?” vroeg ze.
“Ik wilde niet voorbarig zijn,” zei hij. “We hadden geen idee waar het vandaan kwam. We hadden zijn behandeling niet gewijzigd en er was geen enkele indicatie dat het virus hiermee onder controle was. Het had net zo goed een tijdelijke opleving kunnen zijn voordat hij weer volledig onderuit ging. Ik heb je gezegd dat ik de zaken nooit mooier wil maken dan ze zijn.”
“En nu?” vroeg ze.
Jorritsen gebaarde naar de apparatuur die knipperde, piepte en oplichtte. “Gisteren en vannacht heeft het herstel verder doorgezet. Hij neemt weer voldoende vocht op, zijn bloeddruk en hartslag zijn regelmatig en op normaal niveau en de koorts is ver gezakt. Vanmorgen hebben we besloten dat het goed zou zijn om hem uit zijn coma te halen.”
Ze keek door de ruit en zag dat hij nog altijd op zijn rug lag, zijn ogen gesloten en als een robot aangesloten op de apparatuur die zijn bed omringde.
“Christa,” zei Jorritsen, “hoe het kan weet ik niet, ik heb hier geen verklaring voor, maar we hebben hem laten bijkomen en hij lijkt echt te gaan herstellen.”
Ze sloeg haar handen voor haar mond en kon een brede lach niet onderdrukken.
“Dat is geweldig. Jullie hebben zijn leven gered.”
“Dat betwijfel ik,” zei Jorritsen. “We hebben voor hem gevochten, maar het was slechts schreeuwen aan de zijlijn. Zijn eigen afweersysteem lijkt de wedstrijd nu te gaan winnen.”
Afweersysteem.
Het woord galmde een paar keer door haar hoofd.
Afweersysteem. Zijn afweersysteem lijkt te wedstrijd nu te gaan winnen. Zijn afweersysteem.
“Neemt u mij niet kwalijk,” zei ze haastig en liep naar de deur. “Ik moet even een telefoontje plegen.”
Jorritsen bleef verbaasd achter.
Hij opende zijn ogen en knipperde even. Het licht was fel en pijnlijk. Een schril contrast met de lieve, zachte stem die hem had gewekt. De stem die hij uit duizenden herkende en waarvan hij gevreesd had hem nooit meer te zullen horen.
Zijn hele lichaam was zwak en pijnlijk. Infuusslangetjes en allerhande drukverbandjes trokken aan zijn huid, maar Matt voelde diep van binnen dat hij de heetste vuren van de hel achter zich had liggen. Aan het einde van de tunnel scheen een prachtig licht in de vorm van zijn lieve Christa.
“Dag lieve engel,” zei ze zachtjes.
Hij draaide voorzichtig zijn hoofd, zodat hij haar mooie gezicht kon zien. De kleur in zijn ogen was al voor een groot deel teruggekeerd en zijn huid zag er weer menselijk uit.
“Blijf maar rustig liggen, lieve schat.” Ze streek met haar hand door zijn haar.
“Je bent aan de beterende hand. Het virus lijkt overwonnen te zijn.”
“Wat voor dag is het?” vroeg hij.
“Maandag. Het is maandag, maar dat is nu niet belangrijk. Wat belangrijk is, is dat je weer bij ons terug bent.”
“Ons?”
Hij keek opzij en zag de vriendelijke glimlach van Steven Gerards.
“Dag jongen, hoe voel je je?”
“Opgekauwd en uitgespuugd,” zei Matt.
Gerards lachte. “Doe nog maar even rustig aan. Je hebt nog een lange weg te gaan, maar het herstel is ingetreden. Vanaf nu wordt het elke dag een klein beetje beter.”
“Je bent Steven heel wat verschuldigd,” zei Christa. “Wij allebei.”
Gerards keek verlegen naar de grond.
“Wat... wat heb je gedaan?” vroeg Matt op fluistertoon. Zijn stem klonk breekbaar, maar vele malen levendiger dan de vorige keer dat ze hem hier gesproken had. Hij was zich weer bewust van de situatie.
“Christa had me verteld wat er aan de hand was,” vertelde Gerards. “Ik wist dat ze dit virus niet konden doden. Er bestaat geen tegengif tegen deze mutant en het is gewoon te agressief om met virusremmers te bestrijden. Je was ten dode opgeschreven.”
Ze legde haar hand op die van Matt en direct merkte Christa hoe heerlijk het voelde om niet meer van elkaar gescheiden te zijn door een laag quaranplast. Bovendien voelde zijn hand weer warm, menselijk. Het was Matt weer.
“Ik herinnerde me dat de organische biochip die deel uitmaakt van jouw centrale zenuwstelsel op dezelfde frequentie zit als die van je moeder en daarom ben ik direct aan de slag gegaan met de experimentele software die via deze chips het afweersysteem kan aansturen. Het maken van een tegengif voor een uiterst agressief virus is een hele zware klus en je mag dan ook gerust weten dat ik peentjes heb zitten zweten. Elke minuut die ik nodig had kon er een teveel zijn, maar ik moest alle kenmerken van het virus invoeren. Vervolgens moest ik de software herprogrammeren, zodat deze jouw afweersysteem op de juiste wijze kon aansturen. Je lichaam heeft echt alles uit de kast gehaald om het virus bij de wortel aan te pakken en uit te roeien. Het heeft je dusdanig verzwakt dat het bijna je einde betekende, maar uiteindelijk is het gelukt, jongen.”
“Ik ben genezen?” vroeg Matt voorzichtig. Zijn blik liet zien dat hij het nog niet goed kon bevatten.
Christa leunde met haar elleboog op het bed, streek door zijn haar en gaf hem een zoen.
“Lieve schat, je bent genezen. Het virus is dood.”
Gerards legde een hand op de deken en klopte op zijn onderbeen.
“Je zult nog een week of twee ter observatie hier moeten blijven en ik vermoed dat het zeker tot ver in het voorjaar zal duren voordat je volledig hersteld bent, maar je hoeft je geen zorgen meer te maken.”
Matt keek van Christa naar Gerards en weer terug naar Christa. Er verscheen een zwakke glimlach op zijn gezicht.
“Kijk, hij kan alweer een beetje lachen,” zei Gerards opgetogen.
“Christa?” vroeg Matt.
“Ja, lieverd?”
“Ik weet niet of ik tegen die tijd weer de oude ben, maar als de lente komt dan vieren we hem onder die oude eikenboom in de tuin. Toch?”
Zijn vingers gleden om de hare en hij kneep zachtjes in haar hand. Ze lachte hem aan en gaf hem toen een lange, liefdevolle zoen.
“Met een wit hek er omheen, lieverd.” fluisterde ze.
De zon had gaten geslagen in het dunne wolkendek en scheen haar warme stralen door de grote, glazen koepels in de hal. De winkeltjes werden druk bezocht en op de terrasjes klonken de lepeltjes in de koffiekopjes. Een groepje mensen stond met headsets te luisteren naar de uitzending van CNN Europe die nog steeds voortduurde.
De wetenschappers in New York hadden zojuist hun eerste replica van Dulsens ZPE unit geactiveerd in een zwaar beveiligde en goed geïsoleerde testruimte. Het apparaat, dat een fel licht uitstraalde naar de toeschouwers, draaide stabiel en produceerde een onafgebroken, gecontroleerde spanning. In opperste staat van opwinding wist een van de natuurkundigen te melden dat de unit in deze toestand genoeg vermogen leverde om 15.000 huishoudens van energie te voorzien. Er stonden een hele lijst experimenten in de wacht om de capaciteiten van de kleine unit verder te testen, maar vooralsnog wees niets er op dat de onuitputtelijke energiebron ongeschikt was voor de vele toepassingen die men in gedachten had.
Andere wetenschappers wereldwijd waren eveneens met de data aan de slag gegaan en volgens de eerste berichten waren er in Tokyo, Melbourne, Vancouver, Parijs en Moskou al werkende units klaar om aan het publiek getoond te worden. Berlijn, Eindhoven, Los Angeles, Kuala Lumpur, Helsinki en São Paulo stonden op het punt om hun ontwerpen te voltooien. Genève en New York hadden aangekondigd om op zeer korte termijn te beginnen met de bouw van fabrieken om de ZPE units aan de lopende band te fabriceren. Fabrieken die dankzij een enkel exemplaar van deze units in hun eigen energie voorzagen. Bovendien waren verschillende groepen aan de slag gegaan met Dulsens ontwerpen om nog compactere units te maken die geschikt waren voor vracht- en personenauto’s. Dit zou het einde betekenen van de laatste verbrandingsmotoren en van de honderden miljoenen accu’s die wereldwijd elke dag moesten worden opgeladen met dure stroom.
De wereld stond op het punt om een verandering door te maken die de geschiedenis nooit eerder had gekend. Elektriciteitsmasten zouden uit het straatbeeld verdwijnen, centrales zouden worden gesloten en aan de winning van kolen zou spoedig een einde komen. De vraag naar gas en olie zou gaan dalen naar een fractie, waardoor de levensduur van de huidige reserves met vele eeuwen verlengd zou worden. De financiële wereld speculeerde al sinds de bekendmaking door Christa en Gerards op het instorten van de gas- en oliemarkt en aandelen van producerende bedrijven waren intussen zo goed als waardeloos. De grootste aardgasreus, Gazprom, zag de waarde van zijn aandelen binnen 24 kelderen tot een schamele twee procent van de oorspronkelijke waarde. ExxonMobil, Shell, BP en Total verkeerden in paniek en vreesden voor een bankroet dat zwarter was dan hun eigen product.
Opvallende afwezigen in de discussie waren de OPEC landen. De arrestatie van al Wadih en de voorspellingen voor de toekomst hadden hen volledig overrompeld en elke betrokkene zweeg angstvallig. Niemand durfde uit te spreken wat iedereen al wist.
De grote, zwarte bubbel was gesprongen. Miljarden mensen zouden spoedig hun leven en de wereld om zich heen zien veranderen. Miljarden mensen waarvan er een kleine tweehonderd om haar heen liepen in de hal. Iedereen ging zijn eigen weg, een anoniem nummer in de menigte.
Binnenkort zou ze haar verhaal kunnen verkopen aan de hoogste bieder, waarmee ze niet alleen financiële zekerheid binnenhaalde maar ook internationale roem en erkenning als de journaliste die de wereld veranderde. Maar op dit moment was ze een van de nummertjes. Een voorbijgangster die niet vergeten kon worden omdat ze door niemand werd onthouden. Niet hier, niet nu.
Met een gelukkig, warm gevoel van binnen liep ze door de glazen deuren naar buiten. Achter haar draaiden de fiere wieken van een klein windmolenpark dat zijn dagen geteld zag. Dezelfde wind voerde haar gedachten naar een huis met een mooie tuin, een wit hek en een prachtige, oude eikenboom.